Machiel Feitsma was de een-na-jongste zoon van de uit Friesland afkomstige Jacob Feitsma en de Alkmaarse Sophia Koopman. Vader Jacob was in 1891 naar Amsterdam gekomen. Hij was voddenkoopman van beroep en kreeg samen met Sophia acht kinderen.
Machiel werd geboren in het hart van de Jodenbuurt, in de armoedige Batavierstraat, en had drie broers en vier zussen. Op 30 oktober 1916 overleed vader Jacob. Hij werd begraven op de Joodse begraafplaats in Diemen. Moeder Sophia bleef achter met acht kleine kinderen. Ruim twee maanden later, op
18 januari 1917, werd de 7-jarige Machiel naar het Joodse Jongensweeshuis Megadlé Jethomiem aan de Zwanenburgerstraat gebracht. Zijn oudere zus Hanna ging naar het Meisjesweeshuis in de Rapenburgerstraat.
In maart 1922 overleed ook moeder Sophia. Geen van de oudste kinderen was getrouwd en het lijkt erop dat zij de zorg voor de jongere kinderen op zich namen. Machiel maakte zijn lagere school in het weeshuis af. Eind augustus 1927, hij was toen
18 jaar oud, verliet hij het tehuis. Hij werkte inmiddels als bediende in een manufacturenwinkel en trok vermoedelijk in bij zijn pasgetrouwde zus Sara in de Korte Houtstraat. In juni 1931 vertrok hij voor enkele jaren naar België om in Brussel aan de slag te gaan. Mogelijk had hij daar contacten via zijn zwager Jacob Vleeschhouwer, de echtgenoot van zijn zus Sara, die in Anderlecht geboren was.
Na zijn terugkomst in Amsterdam eind 1933 woonde Machiel afwisselend bij zijn zussen Sara en Rozette. Mogelijk werkte hij in deze periode als huisschilder. Enige jaren later ontmoette hij de in Duitsland geboren katholieke Johanna Genser. Ze traden in februari 1937 in het huwelijk en vonden een woning in de Kerkstraat. Het stel zou geen eigen kinderen krijgen, wel liet Johanna een jaar later haar in 1934 in Duitsland geboren zoon Franz Josef naar Nederland komen. Hij zou zijn verdere leven de achternaam van Machiel dragen, Feitsma. In april 1940 verhuisde het gezin naar de Foeliedwarsstraat 12-I.
Tien maanden later werd Machiel bij de razzia van zaterdag
22 februari 1941 opgepakt. Samen met honderden andere Joodse jonge mannen werd hij die dag naar kamp Schoorl overgebracht en zes dagen later per trein naar Buchenwald gedeporteerd. In dat kamp zou hij iets meer dan twee maanden later van honger en uitputting om het leven komen. Volgens gegevens in het kampregister was hij even na middernacht overleden. Als gefingeerde doodsoorzaak werd ʻAkute Herzschwächeʼ opgegeven. Op een andere Buchenwaldlijst staat ‘verdrinking bij baden en zwemmen’ als doodsoorzaak. In eerste instantie werd in het register aangetekend dat Machiel niets naliet. Twee weken later werd toch een pakket met zijn nalatenschap vanuit Buchenwald via de afdeling Kurierabfertigung des Inspekteurs der Sicherheitspolizei und der SD in Düsseldorf naar de bevelhebber van de Sicherheitspolizei und der SD in ‘Aussenstelle’ Amsterdam gezonden. De nalatenschap bestond uit niet meer dan wat kleding, een portemonnee, een kam, een etui, een identiteitskaart, elf officiële papieren, twee ontvangstbewijzen, twee coupons en een foto. Vermoedelijk werd het pakket nog voor eind mei 1941 aan Machiels echtgenote Johanna overhandigd en was dat ook het moment waarop zij hoorde dat hij was omgekomen. De as van Machiel werd niet naar Nederland teruggezonden.
Als Machiel niet opgepakt zou zijn, zou hij zeer waarschijnlijk de oorlog overleefd hebben vanwege zijn ‘gemengde’ huwelijk met de katholieke Johanna. Twee zussen en een broer van Machiel zijn op die manier de oorlog doorgekomen. Twee andere broers en twee zussen werden eveneens in vernietigingskampen van de naziʼs vermoord.
Collectie Rode Kruis
Archief Rode Kruis, Nationaal Archief, Den Haag