Het tweede kind van Abraham Polak en Femmina Caransa was dochter Sara Polak. Op haar archiefkaart staan verschillende beroepen vermeld: naaister, handwerkster en controleuse groentedistributie voor de Joodsche Raad. Op 18 december 1940 trouwde Sara met winkelbediende in groenten en fruit Benjamin Hakker uit Amsterdam. Benjamin was waarschijnlijk werkzaam in de groentewinkel van zijn vader. Zijn vader Nathan Hakker was venter en eigenaar van een groente- en fruitwinkel. Het huwelijk van Benjamin en Sara is voltrokken bij de hulpsecretarie van Watergraafsmeer. Na hun trouwdag zijn Sara en Benjamin aan de Kinderdijkstraat 48 I hoog gaan wonen, een adres in de Rijnbuurt van Amsterdam. Op 17 juli 1941 werd daar hun zoon Nathan geboren.
De familie Hakker-Polak heeft de verschrikkelijke consequenties van de oorlog en van de Jodenvervolging ondervonden. Benjamin Hakker is als eerste opgepakt. Over hem is in eerste instantie veel schijnbaar tegenstrijdige informatie gevonden in diverse archieven. In de Arolsen archieven is aangeduid dat Benjamin in Mauthausen is overleden. De Oorlogsgravenstichting heeft, net als het stadsarchief van Amsterdam, genoteerd dat Benjamin in Gusen, in Oostenrijk, is overleden. Op de website van Oorlogslevens was in eerste instantie vermeld dat hij in extern Kommando Sangerhausen is overleden. Toen de website vernieuwd werd en Oorlogsbronnen werd genoemd is deze melding veranderd in Extern Kommando Gusen. Vanwege die verschillen is nader onderzoek gedaan, waarbij onder meer contact is gezocht met medewerkers van de Arolsen archieven en met medewerkers van het Sächsisches Staatsarchiv.
De Arolsen archieven bleken een groot archief over Benjamin en zijn familie te hebben. Er zitten lijsten in hun archief, die ook in het archief van Westerbork zijn opgeslagen, waarin het overlijden van Benjamin is genoteerd op 10 juli 1942 in Kamp Mauthausen. Het “Amtsgericht Mauthausen” heeft op 14 juli 1942 een overlijdensregistratie (“Todfallsaufnahme”) aangemaakt van Benjamin, waarin is vastgelegd dat hij op 10 juli 1942 in Mauthausen is overleden (om 0.45 uur). In dit document is eveneens vermeld dat hij een vrouw, Sara Polak, achterliet. Er staat geen enkele aantekening van hun zoon Nathan op deze registratie.
In het overzicht met de aankomst van gevangenen in Mauthausen is de naam van Benjamin te vinden als gevangene nummer 9848. Er is geen datum van zijn aankomst in dit overzicht vermeld. Maar er zijn nog meer gegevens gevonden en met die informatie is het mogelijk om een vollediger overzicht te maken.
Benjamin is vanuit Berlijn op 19 mei 1942 in de gevangenis van Leipzig terechtgekomen. Hij is een dag later, op 20 mei 1942, vanuit Leipzig naar Mauthausen getransporteerd. De reden waarom Benjamin in Berlijn was, is - ook na nader onderzoek bij het Sächsisches Staatsarchiv - niet te achterhalen. Een verblijf in Berlijn en een gevangenschap in Leipzig komt niet vaak voor in de vervolging van Joodse Nederlanders.
Op 1 juni 1942 heeft de kampleiding van Mauthausen een lijst opgesteld met 159 gevangenen die op die datum vanuit Mauthausen naar Gusen werden overgebracht voor het verrichten van dwangarbeid voor de Deutsche Erd- und Steinwerke (DESt.). Benjamin is op deze lijst vermeld als “Hilfsarbeiter” met nummer 22. Hij behoorde kennelijk tot één van de eerste groepen dwangarbeiders die vanuit Mauthausen in Gusen werden ingezet.
Intermezzo: DESt. en de “Granitwerke Gusen en Mauthausen”
“Granitwerke Gusen en Mauthausen” is de naam van de onderneming die onder de vleugels van de Deutsche Erd- und Steinwerke (DESt.) opereerde. De DESt. was de eerste grootschalige ondernemening van de SS en was op 29 april 1938 in Berlijn opgericht. De DESt. was gedurende de oorlog verantwoordelijk voor de inzet van dwangarbeiders uit kamp Mauthausen en kamp Gusen I, II en III voor het bouwen van (sub)kampen in de buurt, voor de fabricage van bakstenen in Sachsenhausen en Buchenwald en de steenwinning in de mijnen van Flossenbürg, Natzweiler-Struthof, Neuengamme en Gross-Rosen. Na een wijziging van de Duitse oorlogsstrategie in 1942 werd de DESt. ook verantwoordelijk voor de inzet van dwangarbeiders voor de wapenfabricage. Direct na de “Anschluss” (de annexatie van Oostenrijk door Duitsland) nam de onderneming de granietgroeven in Mauthausen en Gusen over. Ze was vanuit haar vestigingsplaats in Oostenrijk, in wat de Duitsers Sankt Georgen an der Gusen noemden, werkzaam voor de winning van graniet dat werd gebruikt voor de bouw van toonaangevende gebouwen in het Derde Rijk. Op de website van het Memorial Gusen en Mauthausen is een foto van het zogenoemde “Jourhaus” afgebeeld, dat de toegang tot de granietmijn in Gusen markeerde.
De eerste groepen dwangarbeiders voor de Granitwerke Mauthausen kregen opdracht een uitgebreide infrastructuur rondom de groeven op te zetten, waaronder steenhouwershallen, administratieve gebouwen, een kabelkraansysteem, een grote steenbreker, en een aansluiting op het spoorwegnet. In deze fase gebruikte de SS de dwangarbeid van de concentratiekampgevangenen voor zowel politieke als economische doelen. De SS had op dat moment behoefte om te laten zien dat zij een waardevolle functie had in de opbouw van de Duitse economie.
Het terroriseren van de gevangenen maakte deel uit van het dagelijkse werk en de kamproutine in zowel Gusen als Mauthausen. Op de herdenkingswebsite van de kampen is een onvoorstelbaar afschrikwekkende opsomming van de grensoverschrijdende handelingen van de kampbewakers te lezen, die de gevangenen werd aangedaan. Aan de rand van kamp Mauthausen bevond zich de zogenoemde “Stairs of death”, een steile bergwand met 186 onregelmatige treden, waarop de dwangarbeiders naar boven moesten met een stuk graniet van soms wel 50 kilo op een houten drager op hun rug. Het was soms een middel ter vermaak van de nazi’s die er genoegen in schiepen om de mannen af en toe naar boven te jagen, waardoor ze moesten rennen. Als er iemand door uitputting omviel nam hij alle onder hem lopende mannen mee, die door de vallende brokken werden vermorzeld. Hoe dit eruit zag heeft de SS zelf in 1942 gefotografeerd. De foto is vindbaar op de website van de US Holocaust Memorial Museum en wordt ook in het NIOD archief bewaard.
Tegelijkertijd gingen de inspanningen naar de uitbreiding van de steengroeven en werd er herhaaldelijk een verhoging van de productie geëist. Het hoge sterftecijfer onder de gevangenen leidde echter steeds weer tot tekorten aan arbeidskrachten, zodat de steenproductie ver achterbleef bij de oorspronkelijke verwachtingen. De dwangarbeiders werden enorm onderdrukt en moesten loodzware arbeid verrichten.
Bij de bevrijding van Gusen en Mauthausen door de Amerikanen ontdekten zij 40.000 gevangenen in deplorabele staat. Van deze overlevenden hebben 3.000 gevangenen direct na de bevrijding niet kunnen overleven. Er zijn in totaal ongeveer 90.000 mensen vermoord. In het voormalige kamp Mauthausen is een herinneringscentrum ingericht. Op het terrein staan meerdere gedenkplaatsen die vanuit een enorm aantal landen zijn neergezet. [1]
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Benjamin heeft dit regime niet overleefd. In het dodenboek van Gusen is zijn doodsoorzaak op 10 juli 1942 vermeld. Dit is een filmopname (negatief) en er is bijna niet te onderscheiden wat zijn oorzaak van overlijden was: er staan twee woorden geschreven, waarvan het tweede woord leest als “Blutvergiftung”.
Er is eveneens een formulier waarop is aangegeven dat zijn lichaam is vrijgegeven door het crematorium van Gusen. Op 23 maart 1950 heeft het Ministerie van Justitie in Nederland het overlijden van Benjamin op 10 juli 1942 in Gusen laten opnemen in de Staatscourant. Het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis heeft deze informatie in oktober 1955 naar de Arolsen archieven verzonden. In die informatie is opgenomen dat Benjamin in “februari 1941 of in juni 1941” naar Mauthausen is gedeporteerd. Gegeven de voorgeschiedenis die hierboven beschreven is, lijkt dit een foutieve vermelding, maar het is onduidelijk gebleven waar Benjamin voorafgaand aan zijn verblijf in Berlijn is geweest en wanneer hij precies is opgepakt. In het stadsarchief van Amsterdam zijn geen politierapporten uit de oorlogsperiode gevonden waarin hij voorkomt. Waarschijnlijk is er door het Rode Kruis een verband gelegd tussen de groep mensen die na de Februaristaking in Amsterdam van 25 februari 1941 zijn opgepakt of de mensen die tijdens de razzia van 11 juni 1941 vanaf het Merwedeplein waren opgepakt. De gevangenen van beide razzia’s zijn naar kamp Schoorl gebracht en de meesten kwamen daarna in Mauthausen terecht. Benjamin’s gevangenschap in Berlijn wordt hierdoor echter niet verklaard.
Op 30 april 1943 is Sara met haar zoon Nathan verhuisd naar de President Brandstraat 26 I hoog. Hoewel op de woningkaart de naam van haar man vermeld is met de complete samenstelling van zijn gezin, is hij niet meeverhuisd. Op de woningkaart is aangetekend dat de hele familie op 25 juli 1944 naar Duitsland is gegaan, maar uit de gegevens van Benjamin en Sara weten we dat Benjamin in ieder geval niet bij de verhuizing naar de President Brandstraat betrokken is geweest en dat de familie al veel eerder dan 25 juli 1944 is opgepakt. De kaart van Sara en haar zoon Nathan in de cartotheek van de Joodsche Raad vermeldt wel dat zij op transport zijn gezet op 29 juni 1943, maar niet van waaruit dit transport is gestart. Op de kaart is vermeld dat zij werkzaam was voor de Joodsche Raad aan de Nieuwe Herengracht 23, het kantoor waar de broodvoorziening en groentedistributie van de Raad plaatshad. Vanwege deze functie had zij een “Sperre”, maar dat bleek onvoldoende garantie op overleven. Dankzij extra informatie uit de Arolsen archieven over de familie is bekend dat zij in Westerbork heeft gezeten, samen met de ouders van haar man Benjamin. Ze zijn daar op 20 juni 1943 aangekomen. Schoonvader Nathan Hakker was, voordat hij in Westerbork in barak 71 terechtkwam, controleur voor de groentedistibutie aan de Nieuwe Keizersgracht 58 (het hoofdkantoor van de Joodsche Raad). Nathan en zijn vrouw Esther Hakker-Schelvis hadden vanwege deze functie ook allebei een “Sperre”.
Ze zijn alle drie op 29 juni 1943 op transport gezet naar Sobibor, waar zij direct na aankomst, op 2 juli 1943, zijn vermoord. Benjamin Hakker, Sara Hakker-Polak, en hun (schoon)ouders Nathan Hakker en Esther Hakker-Schelvis zijn in Gedenkboek 14 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.
Van de zoon van Sara en Benjamin, Nathan Hakker, zijn in eerste instantie geen interneringsgegevens of vermeldingen in kamparchieven gevonden en dat heeft een speciale reden: hij heeft de oorlog overleefd, dankzij een tranentrekkend besluit van zijn moeder en de inspanningen van een ander gezin.
[1] Tekst over de dwangarbeid en de inzet van de DESt. met vrije vertaling en bewerkt overgenomen van de herdenkingswebsite van Gusen en Mauthausen
Gebaseerd op de indexen van het stadsarchief van Amsterdam, informatie van het Sächsisches Staatsarchiv en van Westerbork en informatie van de websites Oorlogslevens/Oorlogsbronnen, Delpher, de Arolsen Archives, de Oorlogsgravenstichting, en de herdenkingswebsite van Mauthausen en Gusen.