Op 25-11-’21 is voor F.D.B. da Silva een Stolperstein gelegd op de Van Zuylen van Nijeveltstraat nummer 106 te Wassenaar. Daarbij was er een plechtigheid georganiseerd op het Rijnlands Lyceum te Wassenaar, waaraan hij van 1938-1940 als docent verbonden was. In 1941 werd da Silva docent op het Joodsch Lyceum Den Haag.
Mijn vader Rolf Nihom was daar een van zijn leerlingen en was in 2001 mede-initiatiefnemer tot de geschiedschrijving van Lyceum Fisherstraat – zoals het werd genoemd. In 2003 verscheen “Slotakkoord der Kinderjaren” van de hand van historica Wally de Lang. Onder dankzegging citeer ik uit haar boek in onderstaande tekst, die ik heb opgesteld, vanuit de gedachte dat da Silva degene was die mijn vader en zijn broer aan onderduikadressen heeft geholpen in de oorlog. Tevens maakte ik gebruik van de al op Joods Monument beschikbare gegevens, mondelinge getuigenissen van mijn vader, naast in de tekst vermelde andere bronnen. Dit alles met de bedoeling tot een meer integrale biografie over Freddie da Silva te komen.
Dr. Jigal Nihom, november 2021, Enschede.
Ferdinand David Bram da Silva wordt op 25 oktober 1909 in Amsterdam geboren als eerste kind van Arnold David da Silva en Anna Palache. Ruim tien jaar later wordt er nog een dochter geboren: Ellen Reina. Na afronding van de HBS gaat Freddie studeren in Amsterdam. Als jonge student wordt hij op 26 maart 1928 gekeurd voor militaire dienst. Zijn lengte wordt heel precies genoteerd: 1 meter en 734 millimeter. Dat staat ongetwijfeld los van het oordeel dat hij tijdelijk ongeschikt wordt verklaard. Een jaar later wordt hij, op verder niet gedocumenteerde gronden, voorgoed ongeschikt bevonden.
In 1934 studeert hij af in de biologie en gaat verder met de studie geografie, waarin hij cum laude in 1937 het doctoraalexamen behaalt. Een jaar later wordt hij docent op het Wassenaarse Rijnlands Lyceum. Hij is dan 28 jaar en komt op kamers bij een niet-joodse familie op de Van Zuylen van Nijeveltstraat nummer 106, samen met de nóg jongere wiskundedocent Philip Dwinger. Daar heeft hij waarschijnlijk tot 1943, of zelfs tot in 1944, onderdak gevonden.
Na de Duitse inval en de Nederlandse capitulatie op 15 mei 1940 volgen al snel de eerste maatregelen tegen joodse medeburgers. In november 1940 wordt het Berufsverbot uitgevaardigd. Daar kreeg ook de toenmalige rector Birnie van het Rijnlands Lyceum mee te maken. Hij ontkwam er niet aan de drie joodse docenten te ontslaan. Naast da Silva en Dwinger was dat Ernest Frijda (geb. 19-2-1909; zie aldaar). Voor da Silva en Frijda is op het Rijnlands Lyceum een herinnerings-plaquette aangebracht; Dwinger overleefde de oorlog. In zijn boek (I Remember, 1999) zegt de dan in de VS wonende Prof. Dwinger over de positie van het lyceum het volgende: ‘de staf van het Rijnlands Lyceum is ons op bijzondere wijze moreel blijven steunen. Zo kreeg ik van collega’s bijlesleerlingen toegestuurd, ondanks het gevaar dat daaraan voor mij en de leerlingen was verbonden’. Duidelijk is dat het sociaal isolement voor de jonge docenten wel toeneemt. Het wordt stil op de van Nijeveltstraat.
Met ingang van het daarop volgende schooljaar 1941-42 worden voor joodse kinderen, de openbare scholen verboden terrein. Zij mogen alleen nog les krijgen van joodse docenten. Door snelle initiatieven verrijzen er in diverse grotere plaatsen in Nederland joodse scholen. Op 15 oktober 1941 opent het Haagse Joodsch Lyceum de deuren. Daar gaan de drie van het Rijnlands Lyceum afkomstige docenten aan de slag. Da Silva fietst met Dwinger iedere dag vanuit Wassenaar. Nadat zij juni 1942 hun fietsen hebben moeten inleveren, logeren ze tijdens de eindexamens van juli 1942 in Den Haag bij de familie Cohen op de van Diepenburghstraat. Bij de start van het 2e schooljaar is inmiddels ook het openbaar vervoer verboden voor joden. De twee lopen dan dagelijks 10 km heen en weer naar het lyceum. Vervolgens is zelfs daar tegen eind 1942 een reisvergunning voor nodig, die hun door Aus der Fünten wordt verstrekt. Dwinger en da Silva hebben wat ze noemen de “Arische jas” uitgevonden, die zij over hun kleren dragen om de Jodenster te verhullen. Daarin gekleed maken ze soms clandestien gebruik van de tram.
Wrang en later benauwend is het al in het eerste schooljaar van het lyceum gestaag afnemende leerlingental, zeker als na zomer 1942 de deportaties op gang komen. Mede daarom wordt de school eind 1942 verplaatst naar een kleinere locatie op de Bezemstraat. Na 18 maanden sluit op 15 april 1943 het Joodsch lyceum definitief zijn deuren. Wat er tijdens die 18 maanden gebeurde, staat in “Slotakkoord” gedocumenteerd; de naam Freddie da Silva komt frequent voor. Hij was docent voor de vakken plant- en dierkunde en aardrijkskunde. Door zijn jeugd en een zekere onbevangenheid was hij mikpunt van enige plagerijen door leerlingen, maar wist zich aan de andere kant zeer geliefd. Diverse tijdgenoten spreken van een populaire docent. Philip Dwinger beschrijft Freddie later: ‘hij was onze mesjoggene Portugees. Hij kon heel goed met de leerlingen opschieten. Velen waren gek op hem. Met enorme ijver en energie richtte hij zich op de school en op de leerlingen. Er was geen leerling die in die dagen tevergeefs een beroep op hem deed’.
‘Op da Silva deed je niet tevergeefs een beroep …. ‘. Die zin heeft in deze context een bijzondere lading. Leerlingen die een veilig adres zochten voor henzelf of hun familie, konden bij hem terecht in onveilige tijden. Freddie da Silva bleek contact te onderhouden met studenten die actief waren in verzetsgroepen en in het Utrechts Kindercomité, dat door o.a. Rut Mathijssen was opgericht in de zomer van 1942.
Mijn vader had die zomer zijn eindexamen HBS-B behaald. Zijn jongere broer Harry zat toen nog in 3-HBS en zag zijn klas steeds leger worden. De signalen van da Silva pikte hij goed op. Als Freddie zinspeelt op onderduiken, gaat Harry na de les naar hem toe om te vragen wat hij bedoelt. Da Silva zegt dat zijn moeder, mijn grootmoeder, maar contact met hem moet opnemen. Ik wil op deze plaats kort memoreren dat mijn grootvader zichzelf op 15 mei 1940 van het leven had beroofd. Zijn laatste rustplaats is de joodse begraafplaats aan het Kerkehout in Wassenaar, toevallig op korte afstand van het Rijnlands Lyceum.
Dat betekende dat mijn kordate grootmoeder er de hele oorlog alleen voor stond. Zij neemt contact op met da Silva. Als vervolgens op de avond voor Sinterklaas een razzia plaatsvindt, ondernemen de broers Rolf en Harry op 5 december 1942 een riskante treinreis naar Utrecht. In het huis van verzetsman Geert Lubberhuizen vinden ze hun eerste schuilplaats. Via een tiental tussenadressen komen de jongens in april 1943 op een veilig en definitief onderduikadres bij de familie Peppelman in Rheden, waar zij twee jaar later de bevrijding meemaken. De inspanningen van Freddie da Silva zijn levensreddend voor beide broers gebleken. Mijn grootmoeder overleeft de oorlog deels bovengronds als blonde verzetsvrouw in Utrecht.
Maar hoe verging het da Silva? Vanaf januari 1943 is hij niet meer op school. Daarna is veel onbekend. Duikt hij onder? Genoot hij als Portugese Jood bescherming? – en bleef hij zoals de meerderheid van de Portugese Joden bovengronds, vertrouwend op de zg. Calmeyer-lijst? Waarschijnlijk is hij in Wassenaar of Den Haag gebleven. Het volgende dat we van hem weten, is het treurige bericht van vrijwel een jaar later. Bij de ‘Portugezen-razzia’ van 1 februari 1944 worden 210 Portugese Joden opgepakt, van wie 180 in Amsterdam. Een telegram van Aus der Fünten vermeldt dat de Portugezen ‘in ganz Holland’ op 1 februari 1944 ‘schlagartig’ moeten worden opgepakt, om 11 uur ’s avonds. Waar Freddie is opgepakt, weten we niet zeker. Wel, dat hij samen met zijn ouders en zus – die in Amsterdam op de Sarphatistraat woonden – op 2 februari aankomt in Westerbork. Dr. Gabriël Italie verblijft dan al 4 maanden in dat kamp en maakt in “Het Oorlogsdagboek” (in 2009 postuum uitgegeven) melding van het arriveren van zijn oud-collega da Silva. Volgens de kaart van de Joodsche Raad komt Freddie in barak 72 terecht; niet de strafbarak 67 waar Ernest Frijda 3 dagen later belandt.
Op 25 februari 1944 wordt Freddie op transport gesteld naar Theresienstadt. Dat is ‘de mildere’ bestemming voor Portugezen in plaats van een direct transport naar vernietigingskamp Auschwitz. Vanuit Theresienstadt wordt da Silva op 18 mei 1944 alsnog naar Auschwitz getransporteerd. De ouders van Freddie worden daar in juli 1944 vergast. Kort voor de bevrijding (27 januari 1945) wordt het kamp ontruimd. Samen met duizenden andere overlevenden, onder wie zijn zus, begint Freddie aan een dodenmars richting het Westen. Volgens onzekere opgave van het Rode Kruis stierven beiden in Midden-Europa op 28 februari 1945.
Moge zijn ziel met die van de tallozen zijn gebundeld in de bundel van het eeuwige leven.