Jacob Speijer was de oudste zoon van Bernard Speijer en Marianna à Catan en was geboren op 1 September 1920 in Amsterdam; zijn ouders waren in Augustus 1919 getrouwd en zij woonden toen in de Zwanenburgerstraat 45. In de volgende jaren tot 1937 kreeg Jacob er steeds weer een broer of zus bij; uiteindelijk 10 waarvan één broertje niet ouder dan 1 jaar geworden is. Ook zijn moeder overleed thuis in Amsterdam in 1942 maar zijn vader, en al zijn broers en zussen alsmede hijzelf werden door de nazi’s tijdens de Sjoa vermoord.
Jacob werd slager van beroep na eerst nog als fietsjongen te hebben gewerkt. Hij woonde thuis bij zijn ouders en verhuisde mee met het steeds groter wordende gezin; zij woonden in de Zwanenburgerstraat, op het Markenplein, in de Korte Houtstraat, de Rapenburgerstraat, het Nieuwegrachtje maar vanaf 1 September 1933 woonden zij allen in de Ben Viljoenstraat 19 I in Amsterdam-Oost. Jacob Speijer was ongehuwd.
Jacob Speijer en zijn twee kompanen, de kapper Gerson Fles en de poelier Abraham da Costa da Fonseca, hielden zich bezig met het illegaal slachten van vee in een plaatijzeren loods in de Schagerlaan in Amsterdam. Zij werden begin Mei 1941 betrapte en gearresteerd en in Juni 1941 tijdens een proces wegens “frauduleus slachten” veroordeeld.
Gerson Fles was gesperrt door de Joodse Raad en was voorlopig vrijgesteld van deportatie omdat hij een z.g. Joods Lokaal had – zijn kapperszaak - waar alleen Joden toegestaan was zich te laten knippen en scheren. Toch werd hij in de zomer van 1943 opgepakt en zou vanaf de Panamakade in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam per trein worden afgevoerd naar Westerbork. Hij wist echter vanuit de personentrein te ontsnappen en heeft uiteindelijk de oorlog overleefd.
De poelier Abraham da Costa da Fonseca werd op 16 October 1942 gedeporteerd naar Auschwitz maar bij een tussenstop in het plaatsje Kozel, werden 570 mannen tussen 15 en 50 jaar verplicht de trein te verlaten. Zij werden als dwangarbeiders in de omliggende werkkampen in Opper Silezië tewerkgesteld. Na de oorlog is vastgesteld dat hij op 4 Mei 1945 in Midden Europa om het leven is gekomen.
Mogelijk, omdat Jacob Speijer slager was, kreeg hij op 22 Juli 1942 uitstel van deportatie, zoals blijkt uit aantekeningen op zijn registratiekaart van de Joodse Raad. Maar uiteindelijk werd hij opgepakt tijdens de grote en in het geheim voorbereidde razzia van 20 Juni 1943, waarbij meer dan 5500 Joden werden gearresteerd en afgevoerd naar Westerbork. Ook Jacob Speijer was dit lot beschoren en in Westerbork werd hij ingesloten in de strafbarak 67. Op 29 Juni werd hij op transport gesteld naar Sobibor, waar hij bij aankomst op 2 Juli 1943 direct in de gaskamers werd vermoord.
Bronnen o.a. het Stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Bernard Speijer en archiefkaart Jacob Speijer; Politierapporten 1940-1945/arrestatie Jacob Speijer, Gerson Fles, Abraham da Costa da Fonseca; Beeldbank Amsterdams Stadsarchief/proces illegale slacht; collectie NIOD/ Beeldbank WO2.nl/transport Panamakade naar Westerbork; het archief van de Joodse Raad, registratiekaart van Jacob Speijer en de wikipedia website jodentransporten vanuit Nederland.nl.