Verhaal

In Memoriam

Elias Johan de Lange (roepnaam John) wordt geboren in 1907 in Amsterdam als zoon uit het huwelijk van Hartog de Lange en Sara van Wezel. John zal enig kind blijven. Hartog is koopman in boter en kaas en treedt ook op als makelaar.

De ouders van John worden in maart 1943 in Sobibor vergast.

John groeit op in zijn geboortestad Amsterdam. 

In mei 1917, John is dan 10, verhuist het gezin van de Frans van Mierisstraat in Amsterdam naar Heemstede. Als John 19 jaar is, wordt hij gekeurd voor militaire dienst. Het militieregister vermeldt dat hij 1 meter 81 lang is (zijn vader was 1 meter 64) en dat hij ‘gebreken’ heeft aan zijn voeten en zijn rug. Volgens het register heeft hij onderwijs ontvangen aan zowel de Hogere Burgerschool als de Ambachtsschool. En er is vastgelegd dat hij op een architectenbureau werkt in de functie van bouwkundig tekenaar, maar ook als chauffeur. Dit laatste kan verwijzen naar zijn latere functie in het leger. Dat is niet helemaal duidelijk, want een functie in het leger hoort eigenlijk in een andere kolom te staan. Johns voorkeur ging uit naar een functie bij de motordienst, en anders wilde hij graag bij de genie aan de slag. Hij wordt ingedeeld bij de schoolcompagnie motordienst, waar soldaten worden opgeleid tot bijvoorbeeld chauffeur of monteur.

Sophie Salomons (roepnaam Fietje) wordt geboren in 1911 in Paramaribo in Suriname als dochter uit het huwelijk van Abraham Mozes Salomons en Rijna Josephine Pos. Het gezin bestaat uit twee zonen, Maurits en Sem, en twee dochters, Annie en Fietje, respectievelijk geboren in 1902, 1904, 1908 en 1911.

De vader en moeder van Fietje overlijden respectievelijk in 1926 en 1927 in Amsterdam.

In juni 1922, Fietje is dan elf jaar, emigreert het gezin met drie kinderen naar Amsterdam; Maurits is dan al in Nederland. 

Kort daarna vertrekken de broers Maurits en Sem naar Nederlands-Indië. Hun zus Annie gaat in 1927 op 18-jarige leeftijd naar Suriname om daar te trouwen met Jule Fernandes. Fietje blijft alleen achter met haar moeder, die een paar maanden later ook sterft. Fietje, die dan 15 jaar is, gaat wonen bij haar tante - een zuster van haar moeder - aan de Nieuwe Prinsengracht in Amsterdam. Na haar schooltijd werkt ze als tandartsassistente bij een broer van haar moeder.

Op 29 juli 1936 treden John en Fietje met elkaar in het huwelijk, de plechtigheid vindt plaats in Amsterdam. John is 29 en Fietje 25. In de huwelijksakte staat als Johns beroep architect vermeld.

Het echtpaar blijft in Amsterdam en betrekt een huis aan de Jan Willem Brouwersstraat op nummer 15. In mei 1939 bevalt Fietje van een dochter die de namen Sonja Reina krijgt. In 1940, twee maanden nadat Nederland door nazi-Duitsland is bezet, krijgt het echtpaar nog een dochter die de naam Carla krijgt. 

Op het moment dat het Apeldoornsche Bosch op last van de nazi’s het niet-Joodse personeel moet ontslaan, ontstaat er niet alleen een groot personeelstekort op de werkvloer, maar ook bij de ondersteunende afdelingen. In deze periode wordt John er aangesteld, zijn functie wordt op de registratiekaart van de Joodse Raad omschreven als: ‘Hoofd van de technische dienst. Toezicht en controle op werkzaamheden en onderhoud aan gebouwen, installaties, meubilair, etc.’. Op dezelfde kaart wordt vermeld dat hij in het verleden als bouwkundig opzichter en tekenaar heeft gewerkt. Het gezin verhuist naar Apeldoorn en neemt zijn intrek in een pand aan de Zutphensestraat, op nummer 161. Dit huis is onderdeel van de Sarah-hoeve, een aantal woningen voor medewerkers van het Apeldoornsche Bosch. Ook de geneesheer-directeur, de godsdienstleraar en de elektricien wonen er. 

In de nacht van 21 op 22 januari 1943 wordt het Apeldoornsche Bosch op wrede wijze ontruimd. In de vroege ochtend van 22 januari 1943 worden alle patiënten en een vijftigtal personeelsleden rechtstreeks naar vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd. In de loop van de dag vertrekt er nog een trein vanaf het station van Apeldoorn. Dit is een reguliere personentrein, maar het gezin De Lange behoort niet tot de gedwongen passagiers.

Kort voor of direct na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch laten John en Fietje hun twee dochters – dan drieëneenhalf en tweeënhalf jaar oud - onderduiken. Ze worden door buren naar een ver, niet-Joods, familielid in Amsterdam gebracht. De zusjes worden diezelfde avond nog opgehaald door de heer en mevrouw Fernandes uit Den Haag. Jetty Fernandes-Pos is de zus van Fietje’s moeder en Lex Fernandes een neef van eerder genoemde Jule Fernandes, met wie Annie, Fietje’s zus, is getrouwd. 

Omdat de familie Fernandes ook in het verzet zit en ‘in onderzoek’ is worden Sonja en Carla al de volgende dag van Den Haag naar een onderduikadres in Neerbosch, bij Nijmegen, gebracht, waar een voormalig verpleegster van het Apeldoornsche Bosch hen opvangt. Deze verpleegster woont daar bij haar ouders, haar vader is de organist van de kerk. Dit adres had Lex Fernandes een keer genoteerd, tijdens een van zijn bezoeken aan Apeldoorn. Sonja blijft bij dat gezin, haar zusje Carla wordt een paar dagen later naar een ander adres in hetzelfde dorp gebracht, zij komt in huis bij het hoofd van de school. 

Het echtpaar Fernandes en hun dochters (21 en 19 jaar) uit Den Haag houden in de oorlog contact met de kinderen en na de oorlog vangen zij de zusjes in eerste instantie ook weer op.

Uit correspondentie blijkt dat Jetty en Lex Fernandes, gedurende de korte tijd dat het gezin De Lange in Apeldoorn heeft gewoond, enkele keren bij hen op bezoek zijn geweest. Dit is mogelijk, omdat zij, hoewel Joods, geen ster dragen. Beiden zijn in Suriname geboren. De naam Fernandes duidt op een Portugese afkomst en zij worden niet geregistreerd als Joods. Zij zijn, zoals dat toen werd genoemd, ‘in onderzoek’. 

Het bestuur van het C.I.K. (Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht) stuurt een dag na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch een briefje naar diverse instanties en personen: “Tot ons leedwezen zien wij ons verplicht u te berichten, dat in den voormiddag van heden de patiënten van het Apeldoornsche Bosch, de Sanatoriumafdeelingen en het Paedagogium Achisomog, met ons onbekende bestemming op transport zijn gesteld." Op het moment dat bezorgde familieleden naar patiënten op het zorgterrein bellen, antwoordt een Duitse soldaat, in de rol van centralist: “Der ist im Himmel ... Heute morgen aufgeflogen".

Na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch blijft een groep personeelsleden, samen met hun gezinnen, er nog geïnterneerd. Onder andere de geneesheer-directeur, het hoofd van de boekhouding, een kok en enkele verpleegkundigen. Tot deze groep behoort ook het echtpaar De Lange. De personeelsleden moeten zorgdragen voor een goede en vlotte ‘administratieve afwikkeling’ van, zoals de nazi’s het noemen ‘de overname van het Apeldoornsche Bosch’.

Een onbekende schrijver laat in een verslag aan de Joodse Raad weten, dat deze groep is ondergebracht in enkele huizen van de Sara-Hoeve, onder hen bevinden zich ook de vaste bewoners van deze panden. (De schrijver behoort vermoedelijk niet tot deze groep, omdat hij schrijft over ‘deze personen’). Volgens deze schrijver mag alleen mevrouw Vomberg haar woning verlaten, als de nazi’s deze nodig hebben.

Op 1 februari 1943, worden John en Fietje naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Het echtpaar wordt de volgende dag geregistreerd. Na een half jaar wordt het echtpaar op de transportlijst gezet en moet het zich voorbereiden op het eerstvolgende transport. Transport 74 vertrekt op 31 augustus 1943 uit het kamp met als eindbestemming vernietigingskamp Auschwitz. John en Fietje behoren tot de 1004 gedeporteerden.

De trein komt op 2 september 1943 aan op het overslagperron van Auschwitz.

In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat een getuigenis opgetekend, waarin een anonieme getuige verhaalt over dit transport: Ik nam mijn kinderen bij aankomst [op het overslagperron van Auschwitz] bij de hand en liep vlug naar voren, teneinde er voor te zorgen dat mijn vrouw en kinderen een plekje op de auto kregen. Ze waren dan ook één van de eersten, die er op zaten. De kinderen wuifden mij goeden dag, en vonden het leuk dat ze gingen rijden. Wij zijn met tweehonderd-negen-en-vijftig mannen uitgezocht en naar het kamp gelopen. Onderweg liep ik in de buitenste rij en vroeg aan een SS-man naar mijn vrouw en kinderen. Hij zei, dat ik ze iedere zondag zou mogen zien.

In de nacht van 2 op 3 september 1943 worden vrijwel alle gedeporteerden in de gaskamers van Auschwitz omgebracht. Fietje is een van hen, John wordt geselecteerd voor dwangarbeid.

Nog geen zeven maanden na aankomst in Auschwitz bezwijkt John door dwangarbeid, executie of wordt hij op een andere wijze om het leven gebracht, doorgaans werd de laatste dag van elke maand hiervoor gebruikt. Johns bij wet vastgestelde overlijdensdatum is 31 maart 1944.

Bronnen: Verwanten van het gezin De Lange-Salomons, Stadsarchief Amsterdam, Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

14 juni 2022