We weten het allemaal; in die jaren, 1940-1945 zijn zeker zestig duizend Amsterdammers vermoord. In het totaal ruim honderdduizend Nederlanders. Ja inderdaad, ze hadden een Joodse achtergrond. Een aantal was religieus Joods maar de meesten waren socialist of liberaal of deden niets aan geloof of politiek. Gewone Nederlanders dus maar door de Duitse bezetter tot Jood verklaard. Met een J in hun persoonsbewijs en een gele ster op hun jas. Opgepakt, naar Westerbork vervoerd door de Nederlandse spoorwegen en vandaar met een Duitse trein met veewagens naar de Vernietigingskampen. Naar Auschwitz of Sobibor. Soms naar kampen zonder gaskamers waar je dood ging aan honger of ziekte. Slechts een enkeling heeft het overleefd.
We weten het allemaal; de meeste Amsterdammers zonder Joodse achtergrond hebben het laten gebeuren. Als er een tram met opgepakte Joodse Amsterdammers voorbij kwam keken ze de andere kant op. Daar zijn foto’s van. Ze hebben gewacht tot de bui over was en wie neemt het ze kwalijk?
Er waren maar weinig Amsterdammers, maar weinig Nederlanders, die zeiden, “dit nemen we niet!” De mensen van de tram, die de Februaristaking uitriepen. De directeur van de Hervormde Kweekschool tegenover de Hollandse schouwburg, die samen met Utrechtse studenten veel joodse kinderen heeft gered door ze te laten vluchten via de fietsenstalling van de Kweekschool, zodat ze konden onderduiken.
Die mensen waren er ook, maar niet veel en niet genoeg….
Ik weet het, we hebben nu andere zorgen, de oorlog in de Oekraïne .
We hadden niet gedacht, dat we in onze tijd in onze regio weer zo’n ramp zouden meemaken. Drie landen verderop lijken de beelden wel heel veel op Polen 1939 en Rotterdam 1940.
Weer een misdadig regiem, een kwaadaardige dictator, die duizenden mensen de dood injaagt. Wie had gedacht, dat we dat in onze tijd nog eens zouden meemaken?
Maar de massamoord op mensen met een Joodse achtergrond tijdens de Tweede Wereldoorlog was en blijft uniek. Het was moord met voorbedachte rade door een regiem met een moordlustige ideologie van rassenwaan.
Met medewerking van zo velen, die niet aan verzet dachten. Die geen keuze wilden maken of in stilte dachten, we zijn ze toch liever kwijt.
En dan was er ook nog een flinke groep Nederlanders, die de Duitsers hielpen bij die massamoord. Uit antisemitisme of gewoon om er zelf beter van te worden.
Voor elke Joodse Amsterdammer, die je aanbracht kreeg je zeven gulden vijftig van de Sicherheitsdienst. Gauw verdiend. Duizenden hebben zo aan de massamoord meegewerkt. Later zeiden velen, “Ik dacht dat ze gewoon naar werkkampen moesten”. Werkkampen voor baby’s en tachtigers?
Wie waren die vier Amsterdammers voor wie we die Struikelstenen hebben gelegd?
Over Lehman , Samuel en Jonas zal ik iets vertellen. Daarna vertelt Jetty iets over Lida. De zuster, die zij nooit gekend heeft.
Lehman
Lehman Kropveld, onze grootvader, geboren in 1889 In Bellingwolde, Groningen kwam uit een Joodse familie. Sinds 1795 waren de Kropvelds in Nederland. Vooral in de Noordelijke en Oostelijke provincies waar ze meestal veehandelaren waren. In de twintigste eeuw vaak ook marskramers en later handelsreizigers. Lehman trouwde met zijn nicht Alida Kropveld in 1908 en verhuisde naar Amsterdam. Ze kregen vier zoons, Victor, David, Sam en Joop. Victor en David overleefden met hun vrouw de oorlog door onderduik maar beiden verloren een dochter. Victor ’s dochter heette Alida en David ’s dochter Lida. Beiden zijn op het Namenmonument terug te vinden. In Amsterdam zijn Lehman en Alida vaak verhuisd en woonden ze tenslotte in de Lepelstraat 7 drie hoog.
Nu de woning van Antoine van den Berg, die de struikelstenen heeft aangevraagd. Lehman Kropveld ontwikkelde zich tot een succesvolle handelsreiziger in kantoorbenodigdheden. Eerst reisde hij met de trein door heel Nederland.
Op het station huurde hij dan een fiets om met zijn monsterkoffer naar de klanten te gaan. In de trein had hij veel succes met zijn onuitputtelijke voorraad moppen. De sleutelwoorden schreef hij op zijn papieren manchetten, die toen gangbaar waren.
Lehman was een imponerende figuur, groot en zwaar. Groot liefhebber van voetbal- en bokswedstrijden. Meestal deed hij zich voor als journalist van het vooroorlogse sportblad Cetam. Dan hield hij bij de kassa dat blad omhoog; de Cetam riep hij. Nooit hield iemand hem tegen. Toen de zaken goed gingen kocht hij een Fordje maar werd nooit een goede chauffeur. Nadat hij een keer van een dijk afgerold was, de Ford werd gewoon weer op de weg getakeld , stelde hij een werkeloze neef aan als chauffeur. In de zomer huurde hij voor zijn gezin kamers in een pension in Zandvoort. Zijn twee zoons, die de oorlog overleefden, Victor en David, dachten daar met veel plezier aan terug.
Toen de vervolging begon meldde Lehman zich aan voor een werkkamp in Drenthe. Daar was je vrijgesteld van vervolging was de afspraak, bevestigd door de Heidemaatschappij. Hij was 54 jaar maar nog gezond en sterk. Ondanks de bezwaren van zijn vrouw en zoons zie hij "ik kom dat werkkamp wel door" maar daarin heeft hij zich vergist. Tegen alle beloftes in werden de mensen in die kampen gewoon "naar het Oosten" gestuurd.
Sam
Mijn vader Samuel, Sam voor de familie, geboren in 1918, leek niet echt op zijn vader. Hij was veel kleiner en volgens de foto’s nogal mager. Na de MULO werkte hij als kantoorbediende. Tijdens de crises in de jaren dertig was hij vaak werkeloos. Hij had geen belangstelling voor sport zoals Lehman en zijn broer Joop maar werd tot verbazing van de hele familie rond zijn twintigste religieus Joods. Dat was in die tak van de familie Kropveld in geen vijftig jaar voorgekomen, maar zijn keuze werd gerespecteerd. Alida, zijn moeder, ging zelfs koosjer koken anders kon Sam niet meer komen eten. Sam ging eerst naar de nieuwe synagoge op het Jacob Obrechtplein in de concertgebouwbuurt. Daar leerde hij de dochter van de Poolse chazan Mosieck Landau kennen, Sara Landau. Ze kregen een relatie en trouwden in Augustus 1941. In plaats van naar de Obrechtsjoel ging Sam steeds vaker naar deze sjoel, de Uilenburgersjoel. Deze sjoel werd toen vooral bezocht door armere Joden uit de buurt rondom het Waterlooplein en door gevluchte Joden uit Polen en Rusland. Vaak nam Sam zo’n Pool of Rus mee naar huis voor de Sjabbesmaaltijd.
Op 4 Augustus 1942 werd ik geboren, Eliezer Nachman. Sam en Sara woonden inmiddels op de Nieuwe Prinsengracht 13, samen met Sam’ s broer Joop en diens vrouw Fre Matteman. Sam en Sara hielden een koosjere huishouding en Joop en Fre deden nergens aan. Volgens mijn oma Aaltje Kropveld- Kropveld gaf dat geen problemen.
Toen de vervolging begon, eind 1942, hebben Sarah en Sam eerst gezorgd, dat er voor mij een onderduikadres werd gevonden.
In Bergen op Zoom bij Pieter en Jeanne Van Houwelingen.
Daarna doken Sarah en Sam zelf onder maar dat is verkeerd afgelopen. Beiden zijn in de vernietigingskampen omgekomen. Sam was 28 jaar, Sara 21 jaar.
Joop
Joop, die dus met zijn vrouw Fre het laatste jaar voor de vervolging in een huis woonde met Sam en Sarah, leek in niets op zijn drie broers. Joop was artistiek en sportief. Hij werkte als etaleur bij de Bijenkorf en was in zijn vrije tijd een verdienstelijk bokser. In de vedergewicht klasse won hij in 1938 en 1939 een aantal wedstrijden. De medailles zijn bewaard door zijn broer David. Ook Joop en Fre zijn ondergedoken maar werden verraden.
Zelf ondergedoken in Bergen op Zoom en in 1945 geadopteerd door mijn oom en tante David en Annie Kropveld kwam ik er pas laat achter wat er in de oorlog was gebeurd.
Ik groeide op met twee stiefzusters, Jetty , de tweede dochter van David en Annie Kropveld en Judy, de dochter van Annie’ s Broer Maurits Plas en zijn vrouw Bertha Plas- Canes.
Pas in mijn pubertijd kwam ik er achter, dat Jetty en Judy niet mijn echte zusters waren maar mijn nichtjes.
Ik kwam er ook achter, dat de oorlog geen avontuurlijke tijd geweest was waarin je onderdook en chocoladerepen smokkelde, want dat soort verhalen vertelde David vaak aan zijn kinderen.
Lehman, Sam, Joop en Lida, vier gewone Amsterdammers. Hun leven werd ze afgenomen door de rassenwaan van de Duitsers. Hun leven en dat van al die anderen, die op dat Namenmonument staan.
Dat kan ons nooit meer gebeuren. Sinds de oprichting van de staat Israël zijn we overal beschermd.
Hoeveel bedenkingen je kunt hebben over de Israëlische politiek, vooral wat betreft de Palestijnen. “Zonder Israël is elke Jood een ongedekte cheque” schreef Abel Hertzberg lang geleden en daar ben ik het nog steeds mee eens.
Want dat “de meeste mensen deugen”, de titel van een recent verschenen geschiedenisboek, daar twijfel ik toch aan.
Die luxe heb je alleen in een democratische rechtsstaat en vandaag zien we weer, hoe zo’n democratische rechtsstaat in opbouw plotseling in zijn bestaan bedreigd kan worden.
Als afsluiting van mijn verhaal wil ik een gedicht van Willem Wilmink voorlezen. Beter dan iemand anders heeft Wilmink onder woorden gebracht wat er in de oorlog met de Joodse Nederlanders gebeurd is. Het gaat over een van de mensen op het Namenmonument, Michel Velleman 1895-1943. En voor wie het niet meer weet; de weduwe Rost was de vrouw van een van de N.S.B leiders, Rost van Tonningen. Tot ver na de oorlog was ze lid van Neo-Nazi clubjes.
Ben Ali Libi
Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,
staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,
dus keek ik er met verwondering naar:
Ben Ali Libi. Goochelaar.
Met een lach en een smoes en een goocheldoos
en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,
scharrelde hij de kost bij elkaar:
Ben Ali Libi, de goochelaar.
Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost
dat Nederland nodig moest worden verlost
van het wereldwijd joods-bolsjewistisch gevaar.
Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.
Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
In 't concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.
En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel,
hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.