Joseph Brandon
Amsterdam, 4 februari 1886
Auschwitz, 14 september 1942
Betje Brandon-Ydis
Amsterdam, 11 juni 1887
Sobibor, 16 april 1943
Joseph Brandon werd geboren op 4 februari 1886 in Amsterdam als zoon van Aron Brandon en Judith Querido. Hij groeide op in de Rapenburgerstraat, waar zijn ouders zich kort daarvoor hadden gevestigd toen ze vanuit Parijs waren teruggekeerd naar Amsterdam. Joseph had nog twee broers, Daniel (1883) en Isaac (1893), en vier zussen, Henriette Charlotte (1884), Benvenida (1887), Esther (1890) en Hanna (1892). Vader Aron was huisknecht.
Op 28 mei 1913 trouwde Joseph met Betje Ydis, die op 11 juni 1887 in Amsterdam was geboren als dochter van schoenmaker Abraham Ydis en zijn vrouw Lena Blum. Betje had haar jeugdjaren doorgebracht in dezelfde buurt als Joseph: ze woonde in de Batavierstraat, de Jodenbreestraat en de Lange Houtstraat met haar ouders, broers en zussen. Het was een groot gezin, met behalve Betje nog drie zoons, Wolf (1885), Salomon (1893) en Saul (1897), en drie dochters, Heintje (1889), Mina (1892) en Ida (1895).
Na hun huwelijk verlieten Joseph en Betje de buurt waarin ze waren opgegroeid en gingen in de ’s Gravesandestraat wonen. Daar kwam op 14 augustus 1914 hun eerste kind ter wereld: een zoon, die ze de naam Aron gaven. Anderhalf jaar later, op 6 januari 1916, zag dochter Judith het levenslicht. In de jaren daarna verhuisde het gezin nog een aantal malen binnen Amsterdam-Oost, tot ze in december 1924 op de Govert Flinckstraat gingen wonen, middenin De Pijp.
Hoewel Joseph, een rustige vriendelijke man, oorspronkelijk diamantbewerker van beroep was geweest – hij werd in 1911 lid van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond – liet hij dat al snel achter zich toen de crisis in het vak losbrak. Hij ging de textiel in: hij kocht stoffen, beddengoed, handdoeken en kleding in voor verkoop in zijn koopjeshal op de Albert Cuypmarkt. Hij beheerde de winkel en de marktstal samen met zijn vrouw Betje. In 1936 verhuisde het gezin naar de Van Woustraat, niet ver van de markt vandaan. Het was een goed leven, met veel warmte en familie: vooral op vrijdagavond was de woning van Joseph en Betje de zoete inval, als vele familieleden kwamen genieten van het traditioneel Joodse eten dat Betje – die een graag geziene, vrolijke en gastvrije vrouw was – altijd maakte.
Joseph en Betje met hun kinderen Aron en Judith.
Een aantal maanden na het uitbreken van de oorlog, in oktober 1940, verhuisden Joseph en Betje van de Van Woustraat naar de Eerste van der Helststraat 82 I. Hun oudste zoon Aron, radiotechnicus van beroep, was toen inmiddels de deur al uit: hij was een jaar geleden getrouwd met een niet-Joods meisje en had met haar een dochtertje gekregen. Inmiddels woonden ze in Zwolle. Dochter Judith trouwde een maand na de verhuizing met kleermaker Levie Polak. Het jonge stel kwam na de bruiloft bij Joseph en Betje in huis wonen.
Toen in juli 1942 de deportaties van start gingen waren Judith en haar man Levie bij de eerste groep die een oproep kreeg. Al op 21 juli werden ze vanuit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Joseph en Betje bleven samen in hun woning achter. Zoon Aron was toen inmiddels alweer in Amsterdam terug, maar woonde met zijn vrouw en kind op de Lange Houtstraat. Al snel sloeg het noodlot in de familie Brandon opnieuw toe: Joseph werd begin september opgepakt bij een straatrazzia en overgebracht naar kamp Westerbork. Hij bleef er maar kort: al een dag later werd hij op transport gesteld naar Auschwitz, waar hij direct na aankomst in de gaskamers om het leven werd gebracht.
Betje bleef alleen achter in Amsterdam. Aron, zijn vrouw en hun dochtertje kwamen bij haar inwonen: naast het feit dat hun gezelschap een troost voor haar zou zijn, was de overweging misschien ook dat ze veiliger zou zijn met hen in de buurt. Aron was immers nog altijd beschermd tegen deportatie vanwege zijn gemengde huwelijk. Wellicht hoopten ze dat Betje hierdoor ook veilig kon blijven, in de hoop dat de Duitse mensenjagers hun woning voorbij zouden gaan wanneer er een gemengd-gehuwde woonde.
In maart 1943 verhuisde Betje met Aron en zijn vrouw naar de Zoomstraat 24 I. Nog geen maand later werd ze echter uit huis gehaald en naar kamp Westerbork overgebracht. Van daaruit werd ze op 13 april naar Sobibor gedeporteerd, waar ze op 16 april direct na aankomst werd vergast.
Aron, zijn vrouw en hun dochtertje overleefden als enige van de familie de oorlog.
Joseph Brandon werd 56 jaar.
Betje Brandon-Ydis werd 55 jaar.
Joseph en Betje Brandon-Ydis.