Maurits Coopman en Anna Elizabeth Smit kregen in 1940 een zoon, Robert Simon Coopman.
Toen zijn ouders in 1942 onderdoken gaven ze hun zoon met behulp van het verzet af aan af aan onbekenden in de hoop hem een kans op overleven te geven. Hij kwam terecht in Naarden, bij het gezin Viejou op Julianalaan 12.
Door verraad van een buurman worden Rob en zijn pleegvader eind augustus 1944 opgepakt door de Sicherheitspolizei die het pand binnenvalt waar hij dan al twee jaar is ondergedoken. Rob wordt doorgestuurd naar Westerbork. Vlak na aankomst daar wordt hij vier.
Op 13 september 1944 vertrekt de allerlaatste trein uit Westerbork, met bestemming Bergen-Belsen, met onder andere een groep van 50 ouderloze kinderen, de Gruppe Unbekannte Kinder. Als de trein na drie dagen in Bergen-Belsen aankomt wordt de hele groep kinderen er onder de hoede van een joods echtpaar opgevangen in het weeshuis.
Na twee maanden worden de kinderen naar Theresienstadt gestuurd, waar ze de laatste zeven maanden van de oorlog in iets mildere omstandigheden doorbrengen. Na de bevrijding keren ze terug naar Nederland.
Zijn pleegouders Cornelis en Kitty Viejou doen verwoede pogingen om hem op te sporen en slagen daar na enkele weken in. Hij komt weer bij hen in Naarden. De lange strijd om het pleegouderschap tussen het echtpaar Viejou en een overlevende tante wordt door de OPK in het voordeel van het Naardense echtpaar beslecht en Rob blijft bij hen wonen tot hij het huis, al op jonge leeftijd verlaat.
Hij trouwt met Greet Troostwijk, die in dezelfde groep kinderen uit Westerbork zat. In 1998 emigreert het echtpaar naar Israel.
Het uitgebreide verhaal van Rob en Greet Coopman werd in de Volkskrant gepubliceerd onder de titel 'Een kostbare verbintenis' (Volkskrant, 10-09-2022, zaterdagbijlage, p. 8-12).