Verhaal

Stolpersteine

Stolpersteine gelegd op 9 september 2022, bij de laatste woonplaats van eli en Lou d'Oliveira, Lairessestraat 121, Amsterdam

Bij de bijeenkomst voor het leggen van twee Stolpersteine, sprak kleinzoon Ulli d'Oliveira, de volgende woorden:

 

Lieve familie, vrienden, vriendinnen en verdere belangstellenden.

 

We zijn hier bij elkaar, voor de deur van het adres De Lairessestraat 121 waar mijn grootvader, Eli d’Oliveira met zijn vrouw Louise van 22 mei 1931 tot 1 februari 1944  in het bovenhuis heeft gewoond en gewerkt. Op de tweede verdieping, bereikbaar langs een lange trap, werd gewoond, en had Eli zijn ruime werk- en spreekkamer. In deze spreekkamer, die voorzien was van een dubbele deur, ontving hij de cliënten van zijn orthopedagogische praktijk. Op de derde bovenverdieping was de andere tak van het bedrijf d’Oliveira gevestigd: de stenografie-afdeling, waar het rook naar stencilinkt en waar de schrijfmachine van mejuffrouw Knappert ratelde. Die zette de stenografische verslagen om in klare taal. Dan was er ook nog een ruime zolder, waar van alles was neergezet. Ik ben me daar als kleuter een keer halfdood geschrokken toen ik in een onbewaakt ogenblik op avontuur was uitgegaan, de trap op naar de zolder en daar plotseling oog in oog stond met een mij onbekende lijkbleke vrouw. Dat bleek even later een levensgroot gipsen beeld te zijn van ik denk nu een Griekse godin als Pallas Athena. Op die vroege ontmoeting met de godin van de wetenschap was ik niet goed voorbereid.

De afgebroken levensloop van Eli en zijn tweede vrouw, tante Loe, – de jongere zuster van zijn eerste, Simcha of Sien-  zal ik hier niet aanduiden; het is beschreven in het indrukwekkende memorboek dat Jaap Cohen voor ons heeft geschreven. Liever een paar persoonlijke herinneringen. Maar eerst een korte blik in het portiek. Als je goed kijkt zie je daar een stuk of wat gaatjes in de rechterwand, waar de schroeven in zijn gedraaid voor een geel emaillen bord. Daar stond trots: Drs. E. d’Oliveira, psycholoog. Inderdaad had hij, na al in 1934 de wens te kennen te hebben gegeven een proefschrift te willen schrijven, liefst zonder eerst een universitaire studie te hebben voltooid, toch maar zijn doctoraal examen gedaan. Dat was nog in de zomer van 1942. Hij is dan 56 en heeft nog twee jaar te leven. Hij had college gelopen in de Amsterdamse faculteit filosofie, waar in die tijd de jonge geesteswetenschap van de psychologie was ondergebracht. Ook had hij zich ook georiënteerd in de Nederlandse taal- en letterkunde, waar hij zelf ook deel van had uitgemaakt. Hij behaalde zijn doctoraal vrijwel tegelijk met het doctoraat in de medicijnen van zijn dochter Els. Die was hem dus éen slag voor. Zijn dissertatie over Lodewijk van Deyssel, een mengeling van psychologie en letterkunde, heeft hij nog wel voltooid, maar kon hij niet meer verdedigen. Het proefschrift is bewaard gebleven en ligt bij mij in de kast.

Hij was trots op zijn titel. Op zijn oude briefpapier vulde hij, niet gespeend van ijdelheid, eigenhandig drs. in voor zijn gedrukte naam.

(Over drukken gesproken: na de oorlog kwam hier een aantal jaren de indertijd bekende musicus Bernard Drukker (1910-1992) te wonen, Hammond-organist in bioscopen als Tuschinski, de Royal en het Citytheater; ook was hij beiaardier van de Munttoren. Drukker had als enige van zijn familie de vervolging overleefd; hij studeerde in zijn onderduiktijd medicijnen. Hij was al doctor in de musicologie, een in Wenen ontvangen titel.)

Ik kwam hier als jongetje in de eerste jaren van de bezetting vrij regelmatig. Ik moest namelijk orthopedagogisch krachtig bijgeschaafd worden. Als 8 à 9-jarige manifesteerde ik namelijk allerlei onwenselijke gedragingen die ik hier niet wil catalogiseren, maar waar anderen en ikzelf wel onder leden. Driftigheid gaf de meeste overlast. Ik was de kanarie in de kolenmijn. Opa was de aangewezen persoon om mijn varkentje te wassen: hij had er immers voor geleerd, niet alleen in Amsterdam, maar ook in Wenen, waar hij de Individualpsychologie van Alfred Adler had omarmd. Dat hij naaste familie was, daar werd overheen gestapt. Zo kreeg ik ruim toegang tot zijn spreekkamer. Daar stonden ook allerlei interessante toestellen, zoals uit elkaar schuivende kokers waarmee de longinhoud gemeten kon worden als men bereid was lucht via een rubberen slang in het apparaat te blazen. Ook elektrische werktuigjes om handvaardigheid en geduld te oefenen. Maar daar bleef het niet bij. Ik kreeg rekensommen voorgeschoteld die te maken hadden met de wetten van de mechanica. Katrollen en balansen werden op mij losgelaten. En ook gemoedelijke gesprekken.

Maar wat me ook interesseerde en imponeerde was een kamerbrede boekenkast achter een groot bureau-ministre, waarachter de kleine man zo nu en dan plaatsnam. Thuis hadden wij ook boeken, waaronder veel Duitse literatuur, maar toch beduidend minder dan opa in zijn kasten had staan. En: hij had opeens in zijn studeerkamer een heel moderne platenspeler waarop grammofoonplaten konden worden afgespeeld. Een meubelstuk met tovenarij!

In de grote hal die toegang gaf tot woonkamer en werkvertrek hingen twee prenten met spreekwoorden die tot op heden bij mij zijn gebleven, en die ik nog steeds als ik denk dat het zo uitkomt in het midden breng. De eerste is: Om der wille van de smeer likt de kat de kandeleer. En de tweede: Maar wat baeten kaars of bril, als de uil niet sien en wil. Ik weet niet of dit ook adagia waren die de behandeling van zijn patiënten stuurde. Zijn praktijk zal toch niet bestaan hebben uit opportunisten en dwarskoppige runderen. Nee, ik herinner me wel dat opa zich een keer afvroeg waar zijn patiënt David Wegloop toch bleef. Ik was er vast van overtuigd dat hij behandeld werd voor poriomanie, al kende ik dat woord toen nog niet. Veel later kwam ik erachter dat Wegloop een echte achternaam was, en dat een David Wegloop in 1943 in Auschwitz was vermoord. Misschien dat hij daarom niet op het spreekuur was komen opdagen.

Of mijn therapie geslaagd is durf ik niet te zeggen; soms denk ik dat ik overbehandeld ben. De driftigheid is iets te ver onderdrukt. Maar met de jaren kan ik weer meer plotseling heftig uitvallen. Dat neemt niet weg dat mijn orthopedagoog toch in veel opzichten een voorbeeld is geweest in mijn bestaan, met voetsporen en al.

 Zijn vrouw Louise, mijn stiefoma, was voor mij minder aanwezig. Ze was een figuur op de achtergrond; haar leven stond, voor zover ik kon zien, in dienst van de talenten van haar man. Ze was vriendelijk, werkte verslagen uit, en vervulde een traditionele vrouwenrol. Els, haar stiefdochter, was zeer op haar gesteld. Haar voorgangster in het huwelijk en oudere zuster, onze ‘echte’ grootmoeder, overleefde Theresienstadt en de oorlog nog een paar jaar; zij had het geluk door Himmler met 1200 anderen aan Zwitserland verkocht te worden voor een totaalbedrag van 5 miljoen Zwitserse franken.

Op 1 februari 1944, de verjaardag van mijn moeder, platzt de Sperre van toch al zwaar ingedikte of uitgedunde Portugezenlijst. Eli en Loe staan er nog steeds op, net als mijn vader en zijn zuster Els. Alle Portugezen die geen goed heenkomen hebben gezocht worden weggehaald, ook Eli, Loe en mijn tante Els. Mijn vader, die op de hoogte van de razzia was geraakt via een contact bij De Telegraaf, had ze de avond tevoren nog gewaarschuwd, maar die waarschuwing was in de wind geslagen. Mogelijk vanwege een te groot vertrouwen in de veiligheid van de Portugezenlijst van Hans Calmeyer, de Duitse bestuursambtenaar op het Binnenhof die geschillen behandelde over het Joods zijn. Dat is niet meer te achterhalen.  Ons bereikt een met potlood door opa geschreven briefkaart, kennelijk uit een rijdende auto gegooid, met de boodschap: ‘Wij worden weggehaald’. Na een paar weken Westerbork wordt het echtpaar afgevoerd naar Theresienstadt, uitgeleide gedaan door dochter Els, die bijna bezwijkt onder haar verdriet. Zij zal met veel geluk  en stoutmoedigheid van advocaten als Nino Kotting en de piepjonge Jaap van Proosdij uit Westerbork ontsnappen en overleven. Op weg naar Theresienstadt gooit Eli weer een briefkaart uit de trein, geadresseerd aan een voormalige patiënt met het verzoek ‘goede vinder, post deze kaart svp!’. Dat is drie dagen later gebeurd. De kaart is afgestempeld op 28 Februari 1944 in Winschoten. Hij meldt: ’we zijn op weg naar Theresienstadt, (misschien zelfs naar Portugal)’. In Theresienstadt verbleven ze een kleine acht maanden. Ook van daar uit zijn er nog gecensureerde briefjes. Op 20 oktober 1944 worden Eli en Loe  met een laatste transport meteen na aankomst in Auschwitz-Birkenau vergast.

Nu staan we hier, 78 jaar na dato, overlevenden en nieuwe generaties, voor het huis waar Eli en Loe de laatste jaren van hun vrije leven gewoond en gewerkt hebben, langer dan op enig ander adres in Amsterdam. Het is daarom passend dat zij hier herdacht worden, met naam en toenaam, met deze kleine messing steentjes in het plaveisel. Beter laat dan nooit. Niet alleen voor ons nabestaanden, maar ook voor alle passanten die zo de gelegenheid krijgen om stil te staan bij de verschrikkingen van het Derde Rijk. Verschrikkingen doorgedrongen in heel Nederland, ook in deze op het oog zo rustige, sjieke straat die bol staat van de grootburgerlijkheid. Een paar huizen verderop en een paar jaar later worden naar Nederland ontkomen Indischgasten in pensions opgepropt als slachtoffers van de bloedige dekolonisatie waarbij Nederland zich aan de verkeerde kant van de geschiedenis had opgesteld.

We beseffen dat ook de nietsvermoedendheid van de huidige bewoners wordt opgeschud met een onrustbarend weten, en zijn ervan overtuigd dat sommigen die kennis ook verwelkomen. Gelukkig. Barre tijden zijn van alle tijden. Ook vandaag blijft het broodnodig om na te denken over de verwoestende en dodelijke werkingen van racisme, discriminatie en machtswellust. Vandaag. Ook morgen. En overmorgen. Laten deze struikelstenen, deze kleine monumenten, niet alleen de vermoorden gedenken, maar ook een maning zijn. Een maning om waaks te blijven en als het kan een eigen steentje bij te dragen aan het voorkomen van nieuwe ellende: die dreigt op alle fronten, als ze er niet al is. Dat is de ongemakkelijke oproep van deze steentjes.

 

Ulli d’Oliveira                                                         

9 september 2022.