Werner Dobrzyner
Berlijn 22.05.1919 - Buchenwald 22.04.1941
Nieuwe Herengracht 107-II
kleermaker
Werner en zijn broer Manfred Dobrzyner waren de zoons van de orthodox-joodse Levie Dobrzyner en Regina Klein. Werner had een tweelingzusje, maar zij was drie maanden na haar geboorte overleden. Zes jaar later werd zusje Johanna (Hansje) geboren. De jongens groeiden op in Berlijn, waar de familie al sinds 1884 een winkel had. Volgens de Berlijnse adresboeken was vader Levie, die zich in Berlijn Leopold noemde, kledingfabrikant. Mogelijk was de winkel in de Ullsteinstrasse een muziekzaak.
Vader Levie was Amsterdammer van geboorte, maar was toen hij 4 jaar oud was met zijn ouders naar Duitsland vertrokken. De drie kinderen die hij met Regina kreeg, werden streng en religieus opgevoed. Dagelijks werden de joodse gebeden gezegd, de synagoge werd veelvuldig bezocht en de kinderen kregen joodse en Hebreeuwse les. In de weekenden werd veel gedamd en geschaakt en maakte het gezin wandelingen in het park.
Werner was goed in sport en hield van techniek. Manfred was leergierig en had een groot muzikaal talent. Toen hij op 12-jarige leeftijd meedeed aan zijn eerste concert op de middelbare school, stond op het programma ‘Manfred, het wonderkind’. Dat hij niet verder ging in de muziek lag aan de pragmatische inslag van zijn ouders: hun zoons en dochter moesten een vak leren.
Ze moesten met hun handen leren werken, omdat dat in de toekomst zekerheid zou bieden.
Het toenemende antisemitisme na de benoeming van Hitler tot Rijkskanselier in 1933 had een steeds grotere invloed op het dagelijks leven van het gezin. Het kon zich nog steeds beroepen op de Nederlandse nationaliteit en op aanraden van de Nederlandse consul in Berlijn besloten de Dobrzyners in 1935 een veilig heenkomen te zoeken in Amsterdam. De zaak werd geliquideerd en het gezin arriveerde op 10 april van dat jaar in Nederland. Het werd opgevangen door leden van de Joodse Gemeente en kreeg na een paar maanden in een Tehuis voor Daklozen een gemeentewoning toegewezen aan de Bataviastraat in Amsterdam-Oost. De twee broers, die hun middelbare school niet hadden afgemaakt, gingen in de leer bij zakenlui in de buurt: Manfred bij een opticien en Werner bij een kleermaker. Op vrijdag mochten de jongens vroeg naar huis vanwege de sabbat, op zaterdagmorgen volgden zij de dienst in een buurtsynagoge. Omdat het voor vader Levie vanwege taalproblemen moeilijk was om werk te vinden, nam moeder Regina thuiswerk aan: zij werd naaister van luxe leren portefeuilles.
Via verwanten in Duitsland en Polen bleven berichten over de verslechterende situatie voor Joden binnenstromen. Een oom van de jongens was in concentratiekamp Buchenwald terechtgekomen. Hun grootmoeder besloot op 82-jarige leeftijd naar Amsterdam te komen en trok bij het gezin in. Twee maanden na die grote stap overleed zij. Verwanten van moederskant wisten een plaats aan boord van het immigrantenschip met bestemming Havanna te bemachtigen, een reis naar de vrijheid die uiteindelijk leidde tot een zwerftocht over de wereldzeeën omdat geen enkel land de passagiers wilde opnemen. Uiteindelijk kregen zij toegang tot Nederland en werden ook zeven familieleden van de Dobrzyners in Amsterdam ondergebracht, in eerste instantie in het Lloyd Hotel en later in een eigen woning. De Joodse gemeenschap zorgde voor meubilair en huishoudelijke benodigdheden.
Na een korte tussenstop in de Ternatestraat in de Indische Buurt verhuisde het gezin Dobrzyner in september 1940 naar de oude Jodenbuurt, naar de Nieuwe Herengracht. Begin februari 1941 trok familie van vaderskant uit België bij hen in: Michael Dobrzyner, zijn echtgenote Marie Kerner en hun beide dochters Edith en Ruth. Op zaterdag 22 februari vroeg vader Levie zijn dochter Hansje haar Belgische nichtjes een rondleiding door Amsterdam te geven. Omdat zij er geen zin in had, besloten de broers Werner en Manfred de honneurs waar te nemen en de meisjes mee te nemen op een wandeling door de stad. Dit werd hen fataal. Ze werden overvallen door Duitse agenten die de buurt waren binnengedrongen, losgerukt van hun nichtjes en naar het Jonas Daniël Meijerplein gedirigeerd, vanwaar ze later die dag in open vrachtwagens naar kamp Schoorl werden vervoerd. Een paar dagen later, op 27 februari, werden ze met honderden andere mannen op de trein gezet naar Buchenwald. Het kamp waar enkele jaren daarvoor hun oom Jacob, de broer van vader Levie, was omgekomen. Twee maanden later, op
22 april, stierf Werner in het kampziekenhuis. Hij was 21 jaar oud. In het doodsbericht dat de familie ontving, stond dat hij bezweken was aan ʻVersagen des Herzens bei Lungen TBCʼ.
Twee maanden later, op 23 juli 1941, werd de urn met zijn as bijgezet op de Joodse begraafplaats in Diemen. Het was de familie niet toegestaan daarbij aanwezig te zijn. De urn met de as van Werner werd in mei 1948, samen met 27 andere urnen, bijgezet op het monument ter nagedachtenis aan de omgekomen Joden op de Joodse begraafplaats in Muiderberg.
Op 22 mei was Manfred met een groep van 691 mannen, onder wie 340 Nederlanders, die het wrede regime van Buchenwald hadden overleefd naar Mauthausen gedeporteerd. Begin oktober ontving de familie zijn doodsbericht. Manfred was op
2 september 1941 om het leven gekomen, 20 jaar oud. Als ‘officiële’ doodsoorzaak werd ‘urethra-perineum’ opgegeven. Wat de familie nooit geweten heeft, is dat hij al op 11 augustus in de gaskamer van Slot Hartheim vermoord was.
Vader Levie wist na aanvang van de deportaties in juli 1942 een baantje bij de Joodse Raad te bemachtigen. Mogelijk speelde zijn uitstekende beheersing van de Duitse taal daarbij een rol. Het werk leverde hem een Sperre op, een voorlopige vrijstelling van deportatie voor zijn gezin ‒ dat wil zeggen voor zijn vrouw Regina en dochter Hansje, de enigen nog over waren. De Sperres bleken uiteindelijk nutteloos en Levie en Regina werden op de avond van 9 april 1943 uit huis gehaald. Bij de zoektocht naar de bewoners van nummer 107-II werd de kamer van dochter Hansje vergeten. Zij zou als enige van het gezin de oorlog overleven. Na de oorlog schreef zij haar geschiedenis op in het boek Te mogen léven!.
Levie en Regina werden in mei 1943 in Sobibor omgebracht.
Registratiekaart van Werner Dobrzyner uit Buchenwald. Werner overleed in het kampziekenhuis aan hartfalen ten gevolge van tbc, een van de gefingeerde doodsoorzaken die werden geadministreerd om te verhullen dat de gevangenen stierven door honger en uitputting. Arolsen Archives