Verhaal

In Memoriam

Magnus Nieweg is de zoon van Benjamin Nieweg, fotograaf en eigenaar van een lijsten- en kunsthandel, en van Henriette Barnstijn. Naast Magnus krijgt het echtpaar nog vier zonen die allen in de oorlog worden omgebracht.

Magnus is vijf als zijn moeder na een ernstig verkeersongeluk overlijdt. Uit de toenmalige berichtgeving: Zondag heeft te Muiden een ernstig ongeluk plaats gehad, doordat de motorrijder Nieweg uit Amersfoort, die zijn vrouw op de duo-zitting had, en een wielrijder, die van de andere richting kwam, wilde uitwijken voor een wagen, tengevolge waarvan zij alle drie kwamen te vallen. Juist passeerde de Gooische stoomtram. De dame kwam onder een der wielen van den wagen terecht. Haar beide voeten werden afgereden. In zorgwekkenden toestand werd zij naar een dokter in Muiden vervoerd. Mevrouw Nieweg is heden aan de gevolgen overleden.

Dertien maanden later hertrouwt de vader van Magnus met Naatje Klein. Uit dit huwelijk worden Betsy en Herman geboren. Herman wordt gedurende de oorlog omgebracht. Zowel Magnus’ vader, zijn tweede moeder en zijn halfzus Betsy overleven de oorlog.

Magnus woont met zijn vader, zijn moeder en broer en zus in Amersfoort, zijn vader heeft daar een winkel aan huis. De vader is er ook lid is van de plaatselijke Oranjevereniging. Het gezin is hoogstwaarschijnlijk niet religieus ingesteld. In de jaren dertig laten zij namelijk, als ze een dienstmeisje zoeken, weten dat je dan elke zondag vrij hebt. Het lijkt dus dat het gezin Nieweg geen sjabbat hield.

Over Magnus is weinig persoonlijke informatie bekend. Volgens de registratiekaart van de Joodse Raad was hij voor de oorlog van beroep kantoorbediende, mogelijk bij de Apeldoornsche Radio Centrale, die door zijn vader en zijn broer Comprecht wordt geleid. De registratiekaart vermeldt verder dat hij een ‘Sperre’ heeft - dat is een stempel op het persoonsbewijs waarmee uitstel van deportatie wordt verkregen - dat hij in goede gezondheid verkeert en als geschikte kracht wordt aangemerkt.

Magnus komt in juni 1942 in dienst van het Apeldoornsche Bosch en krijgt eerst de functie van huisknecht. Op een foto staat hij met een groot aantal andere huisknechten, onder hen Sal van Son (1921-2020).

Ook zijn broers Comprecht en Jozef en zijn halfzus Betsy komen bij de psychiatrische inrichting in dienst. Hun (half)broertje Herman zit op dat moment in de zesde klas van de Joodse school.

Op een onbekende datum duiken Magnus’ vader, zijn stiefmoeder en zijn halfzusje onder, de drie gezinsleden zijn volgens overlevering op verschillende adressen ondergebracht. Van Naatje Nieweg-Klein is bekend dat zij ten tijde van de overgave van nazi-Duitsland in Heemstede verbleef.

Magnus en zijn broertje Herman duiken ook onder, ze verblijven met nog enkele Joden op de Valkenweg 80. Op 1e Paasdag, 25 april 1943, slaat het noodlot toe en wordt duidelijk dat de politie op de hoogte is van deze schuilplaats. Vier andere, niet uit Apeldoorn afkomstige Joden, worden gelijktijdig opgepakt: Hartog Vredenburg (1872-1943), zijn zus Clara Vredenburg (1868-1943), Emanuel Mendels (1901-1943) en zijn vrouw Johanna Magdalena Mendels-de Leeuw (1911-1943). Dit ‘gezelschap’ wordt samen met nog enkele uit onderduik opgepakte Joden al de volgende dag naar doorgangskamp Westerbork gebracht.

Magnus, Herman en de anderen worden hier geregistreerd en ondergebracht in één van de strafbarakken (barak 66). Al de volgende dag worden beide broers op transport gezet naar vernietigingskamp Sobibor. Met hen ook de eerder genoemde onderduikers.

Het betreft transport 61 dat op dinsdag 27 april 1943 het doorgangskamp verlaat en met 1204 gedeporteerden richting Sobibor vertrekt. Op vrijdag 30 april 1943 komen Magnus en Herman aan op het treinstation van het vernietigingskamp. Vanuit hier leggen ze de route af naar de gaskamers, waar ze om het leven worden gebracht.

Mogelijk is Magnus gelijktijdig met zijn halfbroertje Herman ondergedoken. Het is ook denkbaar dat Magnus zich later bij Herman heeft gevoegd, bijvoorbeeld op het moment dat de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch onafwendbaar bleek; formeel woonde Magnus sinds april 1942 op het terrein van de zorginstelling. Vast staat dat op 1 februari 1943 de laatste personeelsleden van het Apeldoornsche Bosch terrein zijn weggevoerd, hiermee is dit ook de uiterste datum, waarop Magnus formeel bij de zorginstelling heeft kunnen verblijven.

Na de oorlog worden de verklaringen van drie overlevenden van vernietigingskamp Sobibor als basis gebruikt voor een brief aan de ouders van Marcus: ‘die [de drie getuigen] van de ruim 33.000 uit Nederland naar Sobibor gedeporteerde personen het langdurige verblijf in dit kamp overleefden, blijkt, dat vrijwel allen die naar Sobibor werden gevoerd, onmiddellijk na aankomst door gas werden verstikt en daarna gecremeerd; voorts dat van of omtrent gezochte sedert de deportatie niets naders werd vernomen: kan worden vastgesteld, dat Marcus Nieweg, voornoemd, op of omstreeks 30 april 1943 te Sobibor aan de gevolgen van gasverstikking is overleden.

Ook een brief waarin de naam van Marcus vervangen is voor hun zoon Herman, worden door de ouders ontvangen.

Benjamin Nieweg getuigt na de oorlog in een rechtszaak tegen foute politieagenten, op zakelijke toon is geformuleerd: Dat zijn zoons Herman en Marcus Nieweg in april 1943 waren ondergedoken bij de familie Hoogers aan de Valkenweg te Apeldoorn; dat hij na hun arrestatie op 1e Paasdag 1943 en deportatie naar Duitsland, via Westerbork, niets meer van hen heeft vernomen.

Bronnen: Het Utrechts Archief, Archief Eemland, ‘Zullen we nog terugkeren?’, De jodenvervolging in Amersfoort tijdens de Tweede Wereldoorlog, door K. Ribbens. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters en Yad Vashem.

1 februari 2023