Op maandag 7 september 1942, wordt op het bureau van de Gemeentepolitie te Putten, een rapport opgemaakt van de arrestatie van Willem één dag eerder, om 15:30 uur op het landgoed De Vanenburg in die gemeente. Toentertijd functioneerde dit landgoed als een Joods werkkamp onder het gezag van de Rijksdienst voor de Werkverruiming, onderdeel van het Departement van Binnenlandse Zaken. Deze arrestatie ontaard in een conflict tussen deze Rijksdienst en de lokale burgemeester Frits Klinkenberg. Frits is een fanatiek NSB'er, berucht Jodenjager en lid van de Nederlandse tak van de SS. Na de oorlog wordt hij veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wat later omgezet wordt tot 20 jaar hechtenis.
De Rijksdienst staat op het standpunt dat de arrestatie onrechtmatig was omdat Willem op het moment van zijn arrestatie zich nog steeds op het terrein van het werkkamp bevond. De burgemeester staat op het standpunt dat Willem zich buiten de eigenlijke grens van het werkkamp bevond, en te dicht bij een aangrenzend openbaar zwembad. En openbare zwembaden waren in die tijd, verboden terrein voor Joden, dankzij één van de vele anti-Joodse verordeningen. Willem werd daar gevonden terwijl hij, liggend in het gras, in gesprek was met een kennis van hem uit Rotterdam, samen met de echtgenoot van die kennis, pratend o.a. over nieuws van de vrouw van Willem. De burgemeester van Putten zorgt ervoor dat binnen korte tijd Willem wordt overgedragen aan de dichtsbijzijnde AussenStelle der Sipo und SD in Arnhem. Dit overeenkomstig de richtlijnen van Juni 1942. Deze richtlijnen maken ook deel uit van de correspondentie met de Rijksdienst om de argumenten van de burgemeester kracht bij te zetten. Voor Willem zelf komt dit papieren conflict allemaal te laat op gang om hem te redden. Begin Oktober worden alle Joodse werkkampen ontruimt en alle gevangenen afgevoerd, samen met hun gezinnen, naar kamp Westerbork.
Als we kijken naar de registratiekaart van Willem, opgemaakt bij zijn aankomst in Kamp Westerbork, is het zeer waarschijnlijk dat hij na zijn gevangenschap op het bureau van de Gemeentepolitie van Putten, enige dagen gevangen zat in Arnhem voordat hij werd afgevoerd naar kamp Amersfoort. Begin December wordt hij vervolgens afgevoerd naar Kamp Westerbork om op 12 December 1942 verder getransporteerd te worden naar Auschwitz om daar bij aankomst vermoord te worden. In Kamp Westerbork zat hij gevangen in één van de strafbarakken, barak 66.
Volgens het adresboek van Rotterdam van 1939 was Willem marktkoopman.
Zijn vrouw en dochter maken deel uit van het transport van 15 November 1943 vanuit Kamp Vught naar Auschwitz. Dit was het enige transport dat rechtstreeks van Kamp Vught naar Auschwitz ging.