Het lot van de transporten in het algemeen.
Nadat bij aankomst van een transport op het station Auschwitz de vrouwen en kinderen van de mannen waren gescheiden, hadden de gebruikelijke selecties voor tewerkstelling plaats. Aangenomen moet worden dat in het algemeen, d.w.z. behoudens in een aantal uitzonderingsgevallen, óók van de rechtstreekse Auschwitz-transporten in de Cosel-periode slechts mannen voor tewerkstelling zijn aangewezen en dat vrouwen terstond, evenals kinderen en de niet-"arbeitsfahig" geachte mannen, door vergassing om het leven zijn gebracht. Dit laatste wordt hieruit afgeleid, dat:
1): in de Auschwitz-administratie slechts zeer sporadisch namen van met deze transporten gedeporteerde vrouwen worden aangetroffen;
2): uit verklaringen van overlevenden slechts van het bestaan van heel enkele vrouwen na de dag van aankomst is gebleken;
3); van de ± 20.000 Joodse vrouwen, die in de periode Augustus-December 1942 uit Nederland naar Auschwitz zijn gedeporteerd, er geen enkele is teruggekeerd, noch zelfs (na de evacuatie van Auschwitz) in één der westelijk gelegen kampen is teruggevonden.
Voor de bepaling van het tijdstip van overlijden van de vrouwen, van wie individueel niets bekend is , wordt derhalve uit een oogpunt van kansrekening bezien, de grootste trefzekerheid verkregen, indien als sterfdatum wordt genomen de dag van aankomst te Auschwitz, d.i. 3 dagen na het vertrek van het betrokken transport uit Westerbork. Dezelfde sterfdatum geldt zodoende voor de kinderen en voor de mannen, die niet voor tewerkstelling werden uitgezocht.
In verband hiermede behoeft dit hoofdstuk zich dus verder in hoofdzaak slechts bezig te houden met de vaststelling van het tijdstip van overlijden van de mannen, van wie bekend is of moet worden aangenomen, dat zij tot de tewerkgestelden hebben behoord, voor zover aangaande hun overlijden geen individuele gegevens ter beschikking staan.
Deze taak is iets gemakkelijker dan bij de Cosel-transporten, doordat de geselecteerde mannen nagenoeg alle zijn tewerkgesteld in de kampen (onder- commando's) van het eigenlijke Auschwitz-complex, d.w.z. in het "Stammlager" Auschwitz I , in Birkenau (Auschwitz II ) of in de werkkampen Monowitz-Buna, Jawischowitz en Golleschau (Auschwitz III), en derhalve niet, zoals de mannen, die in Cosel uit de trein werden gehaald, over een groot aantal ver uit elkaar liggende "Zwangsarbeitslager" werden verspreid. Zij vallen ook alle van de dag van aankomst af onder de Auschwitz-administratie en komen daarin voor onder afzonderlijke, in de regel vrij nauwkeurig te bepalen maricule-nummerseries.
Gebleken is, dat óók bi j de rechtstreekse Auschwitz-transporten in het algemeen de leeftijdsgrens, welke bij de selectie voor tewerkstelling in aanmerking is genomen, is te stellen op ± 15-50 jaar .
Het lot van het transport van 21 September 1942
Van dit transport is slechts 1 man in leven gebleven, en wel iemand van Poolse afkomst. Een getuige verklaring is niet van hem kunnen worden verkregen. Merkwaardig is, dat alleen van hem, en van nog 2 andere met dit transport gedeporteerde Polen "Fragebogen" zijn aangetroffen, hetgeen een aanwijzing (echter geen bewijs ) zou kunnen zijn, dat op het tijdstip van de evacuatie slechts deze 3 Polen nog in leven waren.
Van geen der andere mannen van dit transport is na Januari 1943 ooit meer iets vernomen. Dit duidt er opnieuw op, dat de Polen in Auschwitz in een gunstiger positie hebben verkeerd dan hun Westerse kampgenoten, en dat dus uit de lotgevallen van met de Nederlandse transporten gedeporteerde Polen veelal geen consequenties kunnen worden getrokken ten aanzien van de bepaling van het lot der overige gedeporteerden.
Van 2 mannen zijn brieven ontvangen, en wel op 1 December 1942 uit Birkenau. Van de vrouwen van dit transport is na de dag van deportatie nimmer meer enig spoor gevonden.
Ten aanzien van het aantal tewerkgestelde mannen blijkt uit de bekende matricule-serie, die loopt van 64925 (A) t/m 65052 (W), dat dit aantal iets meer dan 128 heeft bedragen. Daar er bij dit transport 112 mannen zijn geweest in de leeftijdsgroep van 15-50 jaar, heeft derhalve de in acht genomen selectiegrens zelfs iets hoger gelegen dan 50 jaar, en moeten dus ook enkele mannen boven die leeftijd voor tewerkstelling zijn uitgezocht.
Het is echter moeilijk een nadere grens naar boven vast te stellen, omdat er met dit transport juist een verhoudingsgewijs vrij groot aantal mannen van even boven de 50 jaar is meegegaan (bijvoorbeeld van 51-55 jaar reeds 43). Daarom is er de voorkeur aan gegeven ook van dit transport de gebruikelijke grens van 15-50 jaar aan te nemen, en de gevallen, waarin oudere mannen voor tewerkstelling zijn geselecteerd, als uitzonderingsgevallen te beschouwen. De op deze wijze te maken statistische fout is geringer dan wanneer de leeftijdsgrens naar boven zou worden verhoogd, mede omdat elke verhoging tot een bepaalde grens niet anders dan willekeurig zou zijn.
Van de 28 "nummers" van wie de sterfdata bekend zijn, zijn er overleden in: October 1942: 1 - November 1942: 16 - December 194: 5 en in Januari 1943: 6.
Na Januari 1943 is, gelijk reeds is gezegd, behalve de 3 bovenbedoelde Polen, niemand meer gemeld. Dit leidt tot de gevolgtrekking, dat de groep tewerkgestelde mannen van dit transport eind Januari 1943 nagenoeg moet zijn uitgestorven geweest. Voor dit transport moeten dus de tewerkgestelden, van wie verder geen individuele gegevens bekend, zijn, worden geacht te zijn overleden uiterlijk 31 Januari 1943.
Bron: Publicatie Auschwitz III uit October 1952, uitgevoerd door het Nederlandse Rode Kruis, Hoofdstuk 3, blz. 62, 63, 64, 65, 69 en 70.