Egon Feldmann groeide op in Duitsland als zoon van John Feldmann en moeder Rebecka Nathan. Hij had vier zussen: Jenny, Leonie, Roschen, en Helena. Vader John was in Duitsland politiek actief en deed onder andere de acquisitie voor sociaaldemocratische dagbladen in Hamburg, Bremen en later Lübeck. Op 20 januari 1933 zette hij wervingsactiviteiten op in Dresden, maar dat viel verkeerd bij de nationaalsocialisten die ijverden voor het aan de macht komen van Hitler. Zij gooiden John van de eerste verdieping van het stadhuis in Dresden naar beneden. John overleefde de val.
Eind april 1933, nadat Hitler tot rijkskanselier was benoemd, vluchtte John Feldmann met echtgenote Rebecka en dochters Jenny en Leonie naar Amsterdam. Huis en inboedel lieten zij achter. Twee dagen later was het huis ontruimd. In juli 1933 volgde Egon zijn ouders naar Amsterdam.
Egon ging in Amsterdam werken als vertegenwoordiger/grossieren trok in bij zijn ouders, die in de Amsterdamse Peperstraat woonden. Hij ontmoette de uit het Duitse Graben afkomstige niet-Joodse Frida Julie (Friedel) Franke en in mei 1938 traden zij in het huwelijk. In juli 1939 werd hun zoontje Heinz Karl Theodor geboren. In november 1940 trok het jonge gezin in bij de zus van Egon, Jenny, die inmiddels gehuwd was met een Duitse vluchteling die in september 1935 naar Nederland was gekomen: Salomon Moczydlower. Jenny en Salomon woonden met hun zoontje Ronald in de Valkenburgerstraat 102-I.
Egon hielp zijn zus Röschen en haar echtgenoot uit Duitsland te vluchten. Veel grenzen waren inmiddels gesloten voor Joodse vluchtelingen en ook Nederland liet na december 1938 geen Joodse immigranten meer binnen. Egon betaalde 500 gulden aan smokkelaars om zijn zus en haar man over de grens bij Dinxperlo te krijgen. Na drie pogingen lukte dat. Ze werden ondergebracht in de Quarantaine Inrichting 20/101 aan de Zeeburgerdijk 321 in Amsterdam, waar hun zoontje Leopold werd geboren.
Bij de razzia op 22 februari 1941 werd Egon opgepakt. In de Valkenburgerstraat werden veertien mannen door de grüne Polizei uit huis gehaald. Samen met honderden andere Joodse mannen werd Egon naar kamp Schoorl en later naar Buchenwald en Mauthausen gedeporteerd. In dat laatste kamp kwam hij, 32 jaar oud, op 16 december 1941 om het leven.
Een jaar nadat Egon bij de razzia in Amsterdam was opgepakt, verhuisde zijn weduwe Friedel met hun zoontje Heinz naar de Kromme Mijdrechtstraat 16-II, waar de ouders van Egon woonden. Friedel en Heinz liepen geen gevaar en overleefden de oorlog. Was Egon op zaterdag 22 februari 1941 niet opgepakt dan had zijn ‘gemengde’ huwelijk wellicht zijn leven kunnen redden, zoals het geval was met Egons oudste zus Helene die getrouwd was met de katholieke Andre Caido. Helene en Andre overleefden de oorlog en verhuisden in 1948 naar de Verenigde Staten. Ook Egons zus Röschen lukte het met (Joodse) partner en kind naar de VS te emigreren. Na veel moeilijkheden vertrokken zij, zes weken voor aanvang van de oorlog, met de boot naar New York. Egons jongere zus Leonie stond samen met haar zoontje vanaf mei 1942 ingeschreven bij haar ouders aan de Kromme Mijdrechtstraat 16-II. Zij was eveneens weduwe geworden: haar man, de Duitse Kurt Hartogsohn, was ook opgepakt tijdens het razziaweekend. Leonie kwam eind september 1942 in Auschwitz om het leven. John en Rebecka Feldmann werden in datzelfde kamp in juli 1944 vermoord.
Gebaseerd op onderzoek en verhaal van Wally de Lang
Stolpersteinen voor Egon Feldman en zijn ouders John en Rebecka zijn gelegd in Hamburg