Verhaal

Méér over het transport van 5 October 1942 Westerbork -> Auschwitz.

Vertrek uit Westerbork in 1942: 5 October. Totaal aantal gedeporteerden: 2012 personen. In Cosel uitgestapte mannen 15-50 jaar: 550

ALGEMEEN

De "arbeitsfahige" mannen, die in Cosel uit de trein werden gehaald, waren in het algemeen van de leeftijdsgroep van ± 15 t/m 50 jaar, in enkele individuele gevallen nog iets ouder.  Degenen, die in de trein achterbleven om te worden doorgestuurd naar Auschwitz, waren dus, globaal gesproken, de oudere, zwakke of ziekelijke mannen én de vrouwen en kinderen. In het algemeen kan worden gesteld, dat de laatst bedoelde groepen terstond bij aankomst te Auschwitz door vergassing om het leven werden gebracht.

De gevolgde route van Cosel naar de werkkampen

De door het grootste deel van het transport gevolgde route (kampen waar men achtereenvolgens is verbleven):  St. Annaberg of Sakrau-Blechhammer en later gedeeltelijk naar Bismarckhütte en Monowitz

Aangekomen in Blechhammer:

  1. 19-representanten medio 0ctober ‘42 uit St.Annaberg met 200 à 300 Nederlanders. Van deze 19 zijn er 1 meegegaan met het evacuatietransport, 3 bevrijd in Blechhammer, en 4 in de laatste helft van October ‘42 doorgezonden naar Bismarckhütte.
  2. 7 representanten medio October ’42 uit Sakrau met 100 à 120 Nederlanders. Van hen zijn er 3 meegegaan met het evacuatietransport en 4 bevrijd in Blechhammer.
  3. 1 representant ± 25 Mei ’44 uit Ottmuth. De verdere route van deze repatriant is niet bekend.
  4. 1 representant (X) in April ’43 van Gleiwitz. (X= meegegaan met het evacuatietransport)
  5. 1 representant (X) in Augustus ‘43 van Laurahütte (X= meegegaan met evacuatietransport)
  6. 1 representant op onbekende datum uit onbekende plaats. Verdere route ook onbekend.

Aangekomen i n het ressort Auschwitz:  4 representanten ±medio October ’44 uit Blechhammer in Bismarckhütte met 80 a 100 Nederlanders. Alle 4 zijn in December ‘44 overgebracht naar Monowitz waar zij ± 27 Januari ’45 werden bevrijd.

Aangekomen in Gleiwitz:  1 representant in November ’42 uit St.Annaberg. Werd Maart/April ’43 overgebracht naar Blechhammer.

Meer over het afzonderlijke transport van 5 Ocotber 1942

Van Cosel uit ging ongeveer de helft van het uitgestapte contingent (totaal ± 550 man) naar het doorgangskamp St. Annaberg en de andere helft naar het doorgangskamp Sakrau.

Vervolgens werd het grootste deel nog in October 1942 doorgezonden naar Blechhammer.  Kleinere transporten gingen, ook in October 1942, naar Gleiwitz en naar Laurahütte.

Ook van deze transporten zijn later de overlevenden, althans voor het merendeel, overgebracht naar Blechhammer (uit Gleiwitz in April 1943 en uit Laurahütte in Augustus 1943).

Daar, behoudens berichten omtrent individuele personen, niet bekend is wie rechtstreeks naar Blechhammer zijn afgevoerd en wie via Gleiwitz of Laurahütte zijn gegaan, kan ten aanzien van die vermisten, die niet in Blechhammer zijn aangetroffen, slechts worden vastgesteld, dat zij moeten zijn overleden uiterlijk eind Augustus 1943 in arbeidskampen in Opper-Silezië, Polen.

In Blechhammer zijn 236 man teruggevonden. Van hen zijn later (in October 1944) een aantal doorgezonden naar Bismarckhütte, waarvan vervolgens de overlevenden eind 1944/begin 1945 verder zijn gevoerd naar Monowitz.

Evenals voor de Blechhammer- gevallen (zie hiervoor elders het transport van 28 Augustus 1942) zal voor de naar Bismarckhütte/Monowitz afgevoerden een algemene conclusie worden gesteld aan het slot van deze nota. Van het transport van 5 October 1942 zijn nog enkelingen aangetroffen in verspreid liggende kampen  als Bobrek, Malapane en één in het ressort Gross Rosen. Dit zijn echter op zichzelf staande gevallen, die als zodanig dienen te worden behandeld.

 

SAMENVATTING VAN DE CONCLUSIES  voor het Cosel-transport van 5 October 1942

In het hier volgend overzicht is vermeld: in kolom 1: de datum van vertrek van het Cosel-transporten uit Westerbork; in de kolommen 2 en 3: de datum waarna, respectievelijk de datum waarvóór zijn geboren de mannen, die, behoudens uitzonderingen, op het station Cosel zijn uitgestapt; in kolom 4: de datum, op of omstreeks welke moeten worden geacht te zijn overleden in Auschwitz II (Birkenau) alle gedeporteerden, die niet in Cosel zijn uitgestapt, voor zover niet blijkt, dat zij langer hebben geleefd.

Kolom 1: uit Westerbork 5 October 1942

Kolom 2: mannen geboren na 8 October 1891

Kolom 3: maar vóór 8 October 1927

Kolom 4: worden geacht te zijn overleden 8 October 1942.                                                           

  • Zij, die rechtstreeks zijn doorgereisd naar Auschwitz en niet terstond bij aankomst zijn overleden, moeten worden geacht te zijn overleden ná 8 October 1942, doch uiterlijk op 31 Januari 1943.
  • Zij, die uit enig kamp op ziekentransport zijn gesteld en van wie sedertdien niets meer is vernomen, moeten worden geacht te zijn overleden in de loop van de maand, waarin het ziekentransport is vertrokken. Als plaats van overlijden geldt voor hen, die uit Blechhammer zijn afgevoerd: Auschwitz II (Birkenau) en voor degenen, die uit andere kampen zijn vertrokken: een der arbeids- of concentratiekampen in Silezië (Polen).
  • Degenen, die in Blechhammer zijn aangetroffen vóór 1 April 1944, doch omtrent wier verder lot niets bekend is, moeten worden geacht te zijn overleden uiterlijk 31 Maart 1944. Zij, van wier bestaan in Blechhammer nog is gebleken na laatst genoemde datum, terwijl daarna niets meer omtrent hen is vernomen, moeten worden geacht op het tijdstip van de evacuatie nog in leven te zijn geweest en met het evacuatie-transport te zijn mee gegaan. Voor het bepalen van plaats en tijdstip van hun overlijden gelden de regelen, welke ter zake zijn gesteld in het deel "Auschwitz VI" van deze publicaties.
  • Degenen, die na 1 October 1944 zijn aangetroffen in Bismarckhütte of Monowitz, doch omtrent wier verder lot niets bekend is, moeten worden geacht op het tijdstip van de evacuatie nog in leven te zijn geweest en met het evacuatietransport te zijn meegegaan. Voor het bepalen van plaats en tijdstip van hun overlijden gelden de regelen, welke terzake zijn gesteld in het deel “Auschwitz VI" van deze publicaties.
  • Degenen, die zijn aangetroffen in Ottmuth, doch van wie sedertdien niets meer is vernomen, moeten worden geacht te zijn overleden uiterlijk 30 April 1944 in een der arbeidskampen in Silezië (Polen).
  • Betreft afzonderlijke transporten, waaronder het transport van 5 October 1942, moet de conclusie zijn, tenzij in individuele gevallen anders blijkt en met inachtneming overigens van de gestelde algemene conclusies, dat de in Cosel uitgestapte mannen moeten worden geacht te zijn overleden ná 8 October 1942, doch uiterlijk op 31 Augustus 1943 in één der arbeidskampen in Opper-Siliezië (Polen).

Bron: Het archief van het Rode Kruis, gedeelten uit de publicatie van October 1952 "Auschwitz III - deportatietransporten in de Cosel-periode; pagina's 12, 13, 23, 24, 35, 36, 39, 47 en 48 alsmede de bijlage III.

Alle rechten voorbehouden