Geboren uit het huwelijk van Juda Meljado en Roosje Achttienribben. Zijn ouders scheidden in 1920. Zijn moeder hertrouwde met Philip Bed, zijn vader met Roosje Tas.
Volgens het militieregister zat Meljado na 7 jaar lager onderwijs nog anderhalf jaar op de schoenmakersvakschool en was hij bediende in een schoenhandel. Hij werd voor de militaire dienst ‘voorgoed ongeschikt’ bevonden vanwege een hartkwaal.
Op 7 januari 1939 werd hij vanuit Amsterdam, waar hij met zijn moeder (en stiefvader?) op de Korte Reguliersdwarsstraat 122 woonde, opgenomen in Sanatorium Hoog Laren op Rijksstraatweg 1 in Blaricum.
Op de opgave van oktober 1942 door de gemeente Blaricum aan het Gewestelijk Arbeidsbureau van voor tewerkstelling in Duitsland in aanmerking komende joodse mannen staat achter Meljado’s naam: ‘t.b.c. patient. Wordt verpleegd in sanatorium voor borstlijders Hoog-Laren’.
Met datzelfde adres stopt ook de archiefkaart van Meljado bij het Amsterdams Bevolkingsregister. Verondersteld mag daarom worden dat hij niet in Amsterdam terugkeerde en vanuit Blaricum via Westerbork naar Duitsland werd gedeporteerd. Op 16 mei 1950 werd door de Minister van Justitie bij de gemeente Blaricum schriftelijk aangifte gedaan van de dood van Salomon Meljado op 9 juli 1943 in Sobibor. Vermoord, net als zijn beide ouders (beiden in 1943 in Auschwitz), zijn broer Aron Juda (Auschwits 1944) en zijn halfbroer Isaac Juda (1944 Günthergrübe, Polen).