Biografie

Over Abraham Veerman, zijn vrouw Jogeva Beek en hun zoon Leon.

Abraham Veerman, een zoon van Jacob Veerman en Susanna Berlijn, was op 23 Februari 1895 geboren in Amsterdam. Hij was diamantslijper van beroep. Als 15-jarige werd hij op 13 April 1910 als leerling bij de ANDB (Algemene Nederlandse Diamanbewerkers Bond) toegelaten en hij leerde het vak van zijn vader Jacob in het atelier van Rudelsheim. Op 5 Juli 1913 heeft hij zijn proeve van bekwaamheid afgelegd bij de Examen Commissie waarvoor hij slaagde en werd diezelfde dag lid van de ANDB en toegelaten tot vakgroep 2 als brilliantslijpers-knecht.

Op 11 Juni 1929 vertrok Abraham naar Kaapstad in Zuid-Afrika maar kwam terug naar Amsterdam op 20 Juli 1931 en werd opnieuw als lid bij de ANDB ingeschreven. Hij woonde toen in de Ruyschstraat 57 1e etage.  Tot aan zijn huwelijk, wat op 11 September 1935 plaatsvond, woonde Abraham nog o.m. op de Jozef Israëlskade, de Zuider Amstellaan, en de Amstel. Nadat hij in 1935 getrouwd was met Jogeva Beek, de dochter van Leon Salomon Beek en Mietje Oudkerk, kwam hij met zijn vrouw te wonen in de  Kribbestraat 45 1e etage, waar zij op 30 October 1935 een zoon kregen, Leon genaamd.

In 1942 werd het Joden verboden om lid te zijn van niet-joodse organisaties. Dat hield in dat ook Abraham Veerman verplicht werd te bedanken als lid van de ANDB en vervolgens lid moest worden van Betsalel, de Vereeniging van Israëlietische Diamantbewerkers. Het Joodsche Weekblad wijdde er in hun editie nr. 48 van 6 Maart 1942 een artikel aan wat geplaatst was op de voorpagina.

Voorts werd het door alle anti-Joods maatregelen die genomen waren ook voor Abraham steeds moeilijker om zijn gezin te onderhouden. Op 29 Januari 1942 wordt Abraham Veerman als verdachte van het "frauduleus vervoeren van vleesch" aangehouden door crisis ambtenaar W.F. Gonkel en wegens plaatsgebrek overgebracht naar één van de politiebureaus in Amsterdam. Bij de fouillering na zijn aanhouding bleek Abraham een fors bedrag bij zich te hebben, f. 727 gulden en 19½ cent. Na verhoor op 30 Januari 1942 werd Abraham door genoemde crisis ambtenaar weer heengezonden.

Abrahams schoonmoeder, Mietje Beek-Oudkerk woonde vanaf October 1940 in bij het gezin van Abraham en Jogeva in de Kribbestraat 45 1e etage maar zij vertrok vandaar in Augustus 1942 naar de Van Eeghenstraat 44 II in Amsterdam-Zuid waar haar achternicht Esther de Haas woonde. Enkele maanden later moesten ook Abraham en zijn gezin én drie inwonende zusters Oudkerk (Eva, Vrouwtje en Reintje) gedwongen verhuizen: op 27 November 1942 betrokken zij verplicht een woning in de Reitzstraat 34 III in de Transvaalbuurt van Amsterdam-Oost.

Op het laatst werden officieel drie Joodse wijken ingesteld in plaats van één getto: de Jodenhoek in het Centrum, de Transvaalbuurt in Oost, en de Rivierenbuurt in Zuid. Grote aantallen Joden van binnen en ook van buiten Amsterdam zouden daarheen moeten verhuizen. Later in 1942 werden alle nog niet gedeporteerde Joden naar de Transvaalbuurt gestuurd. (bron: Amsterdam 1940-1945).

De echtgenote van Abraham Veerman, Jogeva Beek, was sinds 1 Juli 1929 als verpleegkundige in dienst bij het N.I.Z., het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis op de Nieuwe Keizersgracht 110. Zij had een MULO opleiding, een diploma handelsavondschool en haar diploma witte kruis en kraamverzorgster. Zij was “gesperrt wegens functie” door de Joodse Raag met legitimatie JR 504. Echter in 1943 werden personeel en patiënten gedeporteerd, voor zover ze niet al waren gevlucht. Het gebouw werd vervolgens beroofd van alle verstookbare onderdelen.(bron: https://amsterdamopdekaart.nl/1850-1940/Nieuwe_Keizersgracht/NIZ).

Jogeva Veerman-Beek en haar zoon Leon werden uiteindelijk ook opgepakt in hun woning in de Reitzstraat 34 en op 28 Januari 1944 vanaf de Joodsche Schouwburg afgevoerd naar Westerbork, waar zij terechtkwamen in barak 62. Zij werden beiden op 8 Februari 1944 op transport gesteld naar Auschwitz en bij aankomst aldaar op 11 Februari 1944 direct in de gaskamers van Auschwitz-Birkenau vermoord.

Maar al een jaar eerder werd Abraham Veerman gearresteerd en afgevoerd naar Westerbork. Van zijn Joodse Raad-kaart valt af te leiden dat Abraham van Amsterdam naar Westerbork is doorgestuurd vanuit de gevangenis op de Amstelveenseweg – gezien de vermelding:“uit Amstelveenseweg”.

Niet bekend is wanneer dat geweest zou kunnen zijn, want uit navraag bij het NIOD is gebleken dat van de Deutsche Abteilung van het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg (eigenlijk Havenstraat) en het Huis van Bewaring aan de Weterinschans, geen archieven bewaard zijn gebleven. Die zijn aan het einde van de oorlog per Duitse order vernietigd.

Bekend is echter wel dat Abraham Veerman op 11 Januari 1943 met het 1e transport van het nieuwe jaar 1943 met in totaal 750 gedeporteerden, op transport gesteld naar Auschwitz; het eerste van een serie deportatietransporten in Januari en Februari 1943 en hij arriveerde vermoedelijk op 13/14 Januari 1943 in Auschwitz.

Maar zoals in de Algemene Opmerkingen over het transport van 11 Januari 1943 al is vermeld en anders dan de Auschwitz-transporten van het najaar 1942, hadden de voorjaarstransporten van 1943 meer het karakter van vernietigingstransporten, vooral geaccentueerd hierdoor, dat zij voor het merendeel waren samengesteld uit oudere en minder valide personen, die niet in aanmerking kwamen om te worden tewerkgesteld, en dus waren bestemd om terstond bij aankomst te Auschwitz te worden vergast.

Of de 48-jarige Abraham Veerman bij aankomst geselecteerd werd als “arbeitsfähig” is onbekend. De algemene conclusie die ook voor Abraham Veerman geldt is derhalve dat de mannen, die op de dag van aankomst te Auschwitz (dus op 14 Jan.'43) de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt, maar nog geen 51 jaar waren, worden, tenzij individueel anders bekend is, geacht te zijn overleden in het Auschwitz-complex niet eerder dan 14 Januari 1943 en uiterlijk 30 April 1943. Alle andere tot dit transport behoord hebbende mannen worden, tenzij individueel anders bekend is, geacht op of omstreeks 14 Jan.'43 te Auschwitz/Birkenau te zijn overleden.

De Nederlandse Autoriteiten hebben na de oorlog vastgesteld, mede op basis van onderzoeken van het Rode Kruis en getuigenissen van overlevenden, dat Abraham Veerman na 30 April 1943 niet meer in leven kon zijn. De gemeente Amsterdam kreeg toen opdracht om een overlijdensakte voor hem op te maken, waarin is vastgelegd dat Abraham Veerman op 30 April 1943 in Auschwitz is overleden.

Bronnen o.a. het Stadsarchief Amsterdam, archiefkaarten van Abraham Veerman, Jogeva Beek en Leon Veerman; leerling- en ledenkaarten ANDB van Abraham Veerman; het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Abraham Veerman, Jogeva Veerman-Beek en Leon Veerman;  Politierapporten 40-45/Abraham Veerman (29 en 30 Januari 1942); het archief van het Rode Kruis, transportlijsten Amsterdam-Westerbork van 28 Januari 1944 voor Jogeva Veerman-Beek en Leon Beek; Rode Kruis publicatie Auschwitz IV, deportatietransporten in 1943/transport 11 Januari 1943 en de overlijdensakte 167 van 5 Juli 1951 uit het A-register 81-folio 29verso uit het Amsterdamse Stadsarchief, opgemaakt door de Gemeente Amsterdam voor Abraham Veerman.

Alle rechten voorbehouden