Jetje Brandon was een dochter van Isaak Jacob Brandon en Rosa Groenewout. Zij werd op 13 April 1873 geboren in de Zandstraat 713 in Amsterdam. Zij trouwde op 17 November 1897 met Mozes Mug, een zoon van Samson Abraham Mug en Henriette Elsas; hij werd geboren op 10 Juli 1873 in Rotterdam en verdiende zijn brood als diamantslijper.
De familie van Samson Abraham Mug woonde al sinds April 1887 op de Houtkopersburgwal 16 in Amsterdam. Het gezin bestond uit twaalf personen, waaronder Samson Abraham Mug zelf (1845 Rotterdam), zijn vrouw Henriette Elsas (1846 Amsterdam) en ook haar moeder Betje (1823 Amsterdam) behoorde tot het gezin, wat verder bestond uit 9 kinderen, die deels in Rotterdam, deels in Amsterdam geboren werden.
Het echtpaar Mug-Brandon kregen 6 kinderen, die allen in Amsterdam werden geboren, t.w. Samuel in Februari 1899, Isaac in Juni 1900 maar hij stierf al in October van dat zelfde jaar. Vervolgens kwam Abraham in Mei 1902, gevolgd door Isidoor in April 1902. In November 1905 werd Rosa geboren en als laatste Jacob in September 1907. Alléén Jacob werd slachtoffer van de nazi’s: hij werd op 22 Januari 1943 in Auschwitz vermoord.
Van begin Augustus 1931 tot eind September 1936 woonden Jetje Brandon en haar man Mozes Mug in de Louis Bothastraat 35 in Amsterdam-Oost. In die periode ging het met de gezondheid van Jetje niet goed: zij werd twee keer opgenomen in de Nederlands Israëlitisch Krankzinnigengesticht Het Apeldoornsche Bosch. De eerste keer was zij daar 3 maanden, van 11 Augustus 1933 tot 15 November 1933 en de 2e keer verbleef zij daar 11 maanden, van 1 October 1934 tot 9 September 1935.
Eind September 1936 verhuisden Mozes en Jetje naar de Uithoornstraat 18 hs, waar zij vijftien maanden hebben ingewoond bij David Duim. Daarna betrokken zij op 24 December 1937 woonruimte bij de familie Simon den Hartog in het bovenhuis van de Valeriusstraat 24, vanwaar Mozes Mug kennelijk in het halfjaar daarop werd opgenomen in het N.I.Z., het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis. Daar hij op 8 Juni 1938 overleden, waarna hij werd begraven op de Joodse Begraafplaats in Diemen.
Na het overlijden van haar man Mozes Mug in Juni 1938, werd het opnieuw noodzakelijk dat Jetje Brandon psychische zorg zou krijgen. Het is niet bekend wanneer, maar zeker is wel dat zij vanuit de Valeriusstraat vertrok naar Bakkum, gemeente Castricum, waar óók een Psychiatrisch Ziekenhuis gevestigd was, één van de Provinciale Ziekenhuizen in Noord-Holland. In de gemeente Castricum was dat het Psychiatrisch Ziekenhuis Duin en Bosch.
Ook Duin en Bosch heeft geleden onder de Tweede Wereldoorlog: in 1940 vond er een bombardement plaats door de geallieerden, die het voorzien hadden op Duitse stellingen van de in aanbouw zijnde Atlantikwall. Het paviljoen Vrouwen I (later Hoograde genoemd) werd getroffen; twee vrouwen kwamen om en er vielen acht gewonden.
Maar waarschijnlijk vond dit bombardement plaats, nadat Jetje Brandon op 20 Juni 1940 was overleden. Haar overlijden werd bij de gemeente Castricum aangegeven door de parkwachter Gijsbertus Petrus Kappers, waarna voor haar op 21 Juni 1940 akte 60 werd opgemaakt door de Gemeente Castricum.
Jetjes formele woonplaats was desondanks nog steeds Valeriusstraat 24 bovenhuis in Amsterdam, waarop de Gemeente Castricum de Gemeente Amsterdam informeerde over Jetje’s overlijden. Op 27 Juni 1940 heeft de Gemeente Amsterdam voor Jetje Brandon ook een akte van overlijden opgemaakt (nr. 402 – jaar 1940, register 7-folio 68). Jetje Brandon werd uiteindelijk begraven op de Joodse Begraafplaats in Diemen.
Bronnen o.a. het Stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Mozes Mug, archiefkaart Jetje Brandon, geboorteakte uit 1873 voor Jetje Brandon; woningkaarten Amsterdam/Valeriusstraat 24 bvhs; het Noord Hollands Archief, psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch Castricum; het Regionaal Archief Alkmaar/overlijdensakte 60 van 21 Juni 1940 uit Castricum voor Jetje Brandon en de Amsterdamse akte van overlijden voor Jetje Brandon, nr. 402 van 27 Juni 1940 uit register 7-folio 68.