Abraham Wolf wordt in 1877 geboren, in het Drentse Borger, als zoon van slager Jozef Wolf en Grietje Cohen. Het gezin telt zeven kinderen, behalve Abraham worden er vier zonen en twee dochters geboren. Met het oudste kind uit het gezin scheelt Abraham ruim twintig jaar. Een derde dochter, met de naam Trijntje, sterft voor de geboorte van Abraham, als ze nog maar 10 jaar oud is.
De ouders van Abraham sterven respectievelijk in 1905 en 1913.
Van zijn geboorteplaats Borger verhuist Abraham naar Veendam. Als hij 19 jaar is, gaat hij naar Utrecht om diergeneeskunde te studeren. Daar woont hij in de binnenstad op de volgende adressen: Lange Nieuwstraat 53 en Pieterstraat 12. Zijn derde adres, Poortstraat 124, is buiten het centrum.
In 1901 rondt Abraham de opleiding tot dierenarts af en verhuist hij naar het Groningse Onstwedde. Al na een paar maanden verschijnen zijn eerste krantenadvertenties, als hij begint als rijks-veearts in Oldehove, ten noorden van de stad Groningen. Een half jaar later, in maart 1902, maakt hij in het Nieuwsblad van het Noorden bekend, dat hij ook zitting heeft in twee andere dorpjes, hemelsbreed 3,5 en 5 kilometer van Oldehove verwijderd, Steentil en Den Ham. Het laatste niet te verwarren met Den Ham in Overijssel.
Op een onbekend gebleven datum vestigt Abraham zich in Nieuwolda, vlakbij de Duitse grens, tussen Delfzijl en Winschoten. In januari 1914 wordt Delfzijl zijn nieuwe woonplaats, waar hij een huis vindt op de Singel, nummer A 20. Minstens twee weken achter elkaar laat hij drie keer per week dezelfde krantenadvertentie plaatsen in het ‘Nieuwsblad voor het Noorden’ over de nieuwe locatie van zijn praktijk.
In de tijd dat de Eerste Wereldoorlog in Europa woedt, verricht Abraham wetenschappelijk onderzoek naar sclerostomiase bij paarden. De resultaten worden in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde gepubliceerd. Ook is er een onderzoek teruggevonden uit 1916 waarin hij wetenschappelijk onderzoek heeft verricht naar worm-aneurysma’s bij veulens. Dit houdt in dat wormen (larven) zich niet op de gebruikelijke plek binnen het darmstelsel nestelen, maar via de darmwand naar de vaatwand trekken, gaan samenklonteren, en voor irritatie aan deze vaatwanden zorgen, waardoor de vaatwanden zwakker worden en uitstulpen (aneurysma). Hij begint zijn publicatie met: Onder de veulens in het oosten van de provincie Groningen komen telken jare ziekte- en sterfgevallen voor, die terugkeeren met de regelmatigheid van het jaargetijde. De eerste patiënten komen in September in behandeling, mede in Oktober en November. Abraham schrijft in de 13 pagina tellende verslaglegging dat hij zelf veel secties heeft gepleegd op overleden veulens. Hij kijkt terug op onderzoeken die hij negen jaar eerder zelf heeft uitgevoerd bij een groot aantal gestorven veulens. Dit maakt duidelijk dat Abraham op z’n minst deze negen jaren documentatie heeft bijgehouden over het verloop van de aandoening. Hij beschrijft in details de gedragsveranderingen, de parameters (zoals lichaamstemperatuur, pols en ademhaling) en het ziekteverloop van een zeven maanden oud veulen, en somt een groot aantal ernstige symptomen op. Een dag later, als hij weer naar het veulen komt kijken, rest hem niets anders dan het dier uit zijn lijden te verlossen. Ook de daaropvolgende secties (verdeeld over verschillende jaren) worden door Abraham tot in detail beschreven. Uit de verschillende andere voorbeelden die hij noemt, komt een beeld naar voren dat de veulens, waar hij naartoe wordt gestuurd, meestal zeer goed doorvoede dieren, op een enkele uitzondering na, binnen binnen 24 uur sterven of uit hun lijden moeten worden verlost.
Op 4 september 1928 trouwt Abraham met de niet-Joodse Grietje Harms. De plechtigheid vindt plaats in Delfzijl. Hij is dan 50 jaar en Grietje 41. Getuigen bij het huwelijk zijn Abrahams broer Salomon (1865-1942) en een broer van Grietje.
Als het paar net iets langer dan twee jaar is getrouwd, krijgen ze een dochter die de namen Greta Catharina krijgt. Al na enkele dagen slaat het noodlot toe; de baby overlijdt in het plaatselijke ziekenhuis, nog maar vier dagen oud. Opvallend is dat de twee opgemaakte aktes ook deze vier dagen vermelden, terwijl in de rouwadvertentie die de ouders laten plaatsen, staat dat hun dochter vijf dagen heeft geleefd.
In juli 1936 verhuist het echtpaar naar Apeldoorn, waar ze een huis kopen in de Jachtlaan, nummer 25. Er zijn geen bewijzen gevonden dat Abraham in Apeldoorn werkzaam is geweest, zowel de vermelding in het bevolkingsregister als het Adresboek van Apeldoorn vermeldt geen beroep. Het In Memoriam dat in oktober 1945 in het eerder genoemde Tijdschrift voor Diergeneeskunde verschijnt, geschreven door een bevriende dierenarts, beschrijft dat Abraham ná zijn pensionering naar de Veluwe is getrokken.
De broer van Abraham, Jakob Wolf (1867), woont ook in Apeldoorn, hij overlijdt in juni 1940, dus enkele weken na de inval door nazi-Duitsland, aan wat werd genoemd ‘ouderdomszwakte’.
Benjamin Philippus Bendik (1913), een Joodse man, treedt op 14 juli 1942 in het huwelijk. Getuigen bij het huwelijk zijn Benjamins broer Levie Philippus (1916) en Abraham. Het gezin waar Benjamin Philippus uitkomt, woont aan ook aan de Jachtlaan, in het huis met nummer 140.
Sinds 1931 woont in Apeldoorn een neefje van Abraham. Deze neef Jacob Nathan (1889), een zoon van Abrahams zus Aaltje Nathan-Wolf, is een patiënt van het Apeldoornsche Bosch. Hij lijdt aan waandenkbeelden en kan onverwachts ernstig agressief worden. Hij wordt tijdens de wrede ontruiming van het Apeldoornsche Bosch, samen met zeker 1300 anderen, met vrachtwagens naar het treinstation van Apeldoorn vervoerd. Van hieruit wordt Jacob rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd. Ook een ander neefje van Abraham, Jozef Wolf (1891), een kind van zijn broer Nathan, verblijft sinds 1912 in de inrichting, en ook hij ondergaat hetzelfde lot.
De bevriende dierenarts beschrijft in het eerder aangehaalde In Memoriam dat hij Abraham, hoewel ‘in ruste’ geregeld om advies vraagt bij bepaalde casussen: ‘Hij waardeerde het zeer, wanneer ik met hem sprak over een bijzondere patiënt, waarbij hij dan vaak begon te vertellen over zijn grote ervaring op operatief gebied’.
In februari 1942 ontvangt Abraham een aanslag voor de hoofdelijke omslag (de kerkelijke belasting). Hij reageert door middel van een handgeschreven brief: ‘Hoewel ik geen lid ben van eenig kerkgenootschap, zoodaat van een aanslag uwerzijds geen sprake kan zijn, verklaar ik mij bereid onder deze bijzondere omstandigheden, U een bijdrage te doen toekomen zooals verwacht in uw schrijven van 24 januari jongstleden.’
Een maand hierna schrijft Abraham opnieuw aan de kerkenraad: ‘Tot mijn leedwezen moet ik constateren, dat U mij niet behandeld als Uwe gemeenteleden, terwijl ik aan mijn geldelijke verplichtingen heb voldaan. Ik hoop dat U mij voor het vervolg op gelijken voet, als andere gemeenteleden, zult willen behandelen.’ Hij sluit af met een antwoord van de kerkenraad te verwachten. Abraham ontvangt een brief terug, waarin wordt gesteld dat Abraham vermoedelijk verwijst naar de matze-circulaire. De kerkenraad stelt dat meerdere gemeenteleden deze brief niet ontvangen hebben, de oorzaak zou hierin liggen dat de om portokosten te besparen de kinderen van de Joodse school de brieven zouden hebben bezorgd, wat blijkbaar niet in alle gevallen goed is verlopen.
Grietje, de vrouw van Abraham, loopt in het begin van de oorlog geen gevaar; zij is niet van Joodse komaf. De schrijver vervolgt: ‘Reeds in het begin der Duitse overheersing zag hij de toekomst donker in, speciaal voor zijn oud-geloofsgenoten. Wat hen werd aangedaan griefde hem zeer, al was hij door zijn gemengde huwelijk voor veel leed voorlopig gevrijwaard. Met enkele andere kennissen hebben wij alles in het werk gesteld om hem op te beuren en moed in te spreken’. Abraham blijft het moeilijk hebben en wordt volgens de schrijver depressief, zoals hij in de tekst toelicht : ‘Dit nam in een dergelijke mate toe, dat zijn vrouw het raadzaam vond, hem zo min mogelijk alleen te laten. Begin 1943 kwam hem ter ore, dat ook de gemengde huwelijken gevaar liepen en naar Amsterdam zouden worden overgebracht. Vanaf dat ogenblik was hij geheel een gebroken man’.
Op 21 januari 1943 komt er een bericht binnen bij het politiebureau van Apeldoorn, hierin wordt melding gemaakt van de dood van Abraham. Hij is thuis tussen 9 uur en half 11, door middel van gas, in de dood gevlucht.
Zijn vriend schrijft: ‘Toen nu zijn vrouw op 22 januari 1943 [lees: 21 januari 1943] na een korte afwezigheid terugkeerde, vond zij de gaskraan geopend en had zich datgene voltrokken wat wij reeds enige tijd gevreesd hadden. Voor zijn echtgenote, die onder alle omstandigheden lief en leed met hem gedeeld had, was dit een buitengewoon zware slag. Aan zijn gelukkig huwelijk was op wrede manier een eind gekomen. Hij rust in vrede’.
Abraham wordt op 25 januari 1943 in Velsen gecremeerd. Het huis wordt op een onbekend gebleven datum, echter na de dood van Abraham, door de Duitse Wehrmacht gevorderd. Het gaat net als vele andere woningen dienen als vervangende woonruimte voor Duitse gezinnen, die door bombardementen dakloos waren geworden. Grietje overleeft de oorlog.
Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Stadsarchief Amsterdam, Groninger archief, Drents archief, het Fries archief, Tijdschrift voor Diergeneeskunde, de website Wormenco.nl