Verhaal

Mijn zusje Lida Kropveld

Lida kon onderduiken in het Apeldoorsche Bosch

Door: Kropveld

 Voordracht Apeldoorsche Bosch 22 januari 2024 door Jetty Kropveld

Mijn zusje Lida Kropveld werd geboren op 18 februari 1939.  Ik werd 6 jaar later, in 1945, op dezelfde dag geboren. 

Mijn zusje was er toen al niet meer. 

Omdat Lida een ontwikkelingsachterstand had, kon ze in het Apeldoornsche  Bosch worden ondergebracht; kon ze daar onderduiken. 

Dat leek een veilige plek, vertelde mijn moeder. 

In 1989 heb ik, in een aantal wekelijkse sessies, het verhaal van mijn moeder  over de oorlogsjaren, op cassettebandjes opgenomen. Het is een  ontroerend en gedetailleerd geheel geworden. 

Het merendeel van onze familie was ondergedoken, verraden, op transport  gesteld en vermoord. 

Vandaag wil ik een paar stukjes voorlezen, die over Lida gaan. 

Mijn ouders woonden, voor de oorlog, met Lida in Amsterdam in de  Transvaalbuurt. 

Toen de grote Razzia’s begonnen en mijn moeder dat zag gebeuren, besloten  ze van het ene op het andere moment, met z’n drietjes te vluchten.  Het was juli 42 

Mijn moeder vertelt: 

Toen heb ik het koffertje van het kind, gepakt en de sterren van onze jassen  getornd. Ik heb een grote tas voor m’n borst gehouden, zodat de mensen niet konden zien dat ik m’n ster eraf had gehaald. 

Zo leek het net of Lidaatje uit logeren ging. Zelf hadden we niets bij ons

Mijn ouders waren net op  weg. 

De volgende dag lag er al een oproep voor deportatie in de bus 

Ze gingen met de trein naar Putten waar een vriendin van mijn moeder een  vakantie kamphuis had. 

Toen ze daar aankwamen stond er al een groot bord: Verboden voor Joden.   

Mijn moeder gaat verder: 

Toen konden we in het bos daar in een klein tentje zitten.

Maar Lidaatje huilde s’ nachts zo en overdag mocht ze bijna niet naar buiten.  We waren heel bang dat we verraden zouden worden. 

Toen zei een vriend van ons: breng het kind naar je schoonouders in de  Lepelstraat in Amsterdam, want mensen boven de 50, die halen ze niet weg.  Want die kunnen toch niet werken. 

Dat hebben we toen maar gedaan, maar dat vond ik wel heel erg hoor, ik miste  het kind vreselijk. 

Een week of 6 zaten mijn ouders met z’n tweeen in het bos in dat kleine tentje.  Tot er geruchten kwamen dat ze verraden waren. 

Toen zijn ze naar Amsterdam gevlucht, naar een woning van vrienden in de  Spaarndammerbuurt. 

Ook in Putten waren ze net op weg. De volgende dag was daar al een  huiszoeking. Het is dan september 42 

De opa van Lida, waar ze dus in huis woonde, ging in die  naar een joods  werkkamp. ’s Ochtends erheen en ’s avonds weer terug. 

Op 3 oktober 1942 kwam hij niet thuis: het werkkamp was leeggehaald.  En de volgende ochtend zouden ze mijn oma ophalen, zo ging dat toen. 

Die is toen met Lida uit haar huis gevlucht en naar het onderduikadres van mijn  ouders gegaan in de Spaarndammerbuurt. 

Dat was een hele toestand, vertelt mijn moeder. 

We zaten op een halve woning met een klein tweepersoonsbed. Ik was  op dat moment heel erg ziek, difterie, meer dan 40 graden koorts, en  Lidaatje huilde vreselijk; ze had ook net de mazelen gehad. En de  buren wisten niet dat ik een kind had. We waren heel erg bang. 

Lida was nog meer aan m’n schoonmoeder gehecht dan aan mij  . 

In de periode dat Lida in de Lepelstraat bij haar grootouders woonde heeft ze  onderzoeken gehad bij de GGD, of ze kon worden geplaatst in het  Apeldoornsche Bosch.

Dat leek een veilige plek, vertelt mijn moeder. 

Want de mensen die daar woonden, waren toch niet geschikt om te werken in  Polen. 

Ik heb toen een koffertje klaar gemaakt voor Apeldoorn en al haar kleertjes  gemerkt met L.K of Lida, dat weet ik niet meer, dat heb ik allemaal gedaan, heb  ik helemaal verzorgd, toen. 

Met een ambulance is Lida toen van de Lepelstraat naar het Apeldoornsche  Bosch gebracht. 

Mijn ouders zijn daar zelf niet op bezoek geweest, dat durfden ze niet en  konden ze niet aan. 

De zus van m’n moeder (zij had een "Sper") is er wel geweest en die vertelde dat  Lidaatje er goed uit zag en dat het goed met haar ging. 

Op een gegeven moment hoorden m’n ouders over het leegruimen van het  Bosch. 

Mijn moeder vertelt: 

Toen hebben we geprobeerd die avond nog een trein te halen, maar dat ging  niet meer. Alleen de volgende ochtend om 5 uur, kwart over 5. 

Ik had in de trein een klein koffertje bij me, ja een leeg koffertje voor haar  kleertjes….om haar mee terug te nemen. 

En toch, toen ik in de trein zat, met dat lege koffertje op schoot, toen dacht ik  al: “ze is er niet meer”. 

Maar toen we daar aankwamen, hoe dat gegaan is, dat is iets heel ergs, wat je  daar allemaal zag op dat station. Het was verschrikkelijk. 

Mijn moeder vertelt heel uitvoerig wat ze aantrof op het perron in Apeldoorn. 

“Alle patienten waren al weg en al die joodse zusters en doctoren, werden door  de SS’ers in uniform naar die goederen wagons gedreven. 

En toen ging ik naar een zuster toe en heb haar aangesproken. Ik was helemaal  niet bang toen, op dat moment. En zij vertelde dat alle kinderen ook al weg  waren.

Ik vroeg of ze Lida Kropveld kende. En ze zei dat ze haar heel goed kende. En dat  ze altijd van die mooie kleertjes aan had. 

En ze vroeg me of ik al die mooie kleertjes zelf had gemaakt .  Ze had Lida lekker warm aangekleed, dat bruine pakje met een slobberbroek en  borduursels erop, want ze gingen naar een koud land en het was januari, dat  vertelde ze ook nog. 

Ik heb niet gevraagd waar ze naar toe gingen, zegt mijn moeder, maar ik dacht  wel: dat kind dat zie ik, nooit.... meer…. terug…