Salomon Bekkers volgt een opleiding voor 'Israëlitisch godsdienstonderwijzer van den laagsten rang' en hij wordt op 22 augustus 1895 toegelaten.
Hij vervult de functie Israëlitisch hulp-leraar gecombineerd met waarschijnlijk de functie van koster, chazan, sjammes en sjochet in achtereenvolgens:
1896-1897 Brielle
1897-1897 Dedemsvaart
1897-1905 Leerdam
1905-1912 Mijdrecht-Uithoorn
1912-1942 Almelo
Over de periode Leerdam:
Vanaf 1897 is Salomon Bekkers Israëlitisch leraar in Leerdam. Om in zijn onderhoud te voorzien was hij ook nog depothouder van MAY's Antiseptische Scheerpoederfabriek.
Bekkers is sinds sept. 1897 onderwijzer in de laagste rang. Op 25 juni 1905 krijgt hij een inspectie door de opperrabbijn. Hij geeft les aan dertien leerlingen, waarvan tien niet-betalend zijn. Het rapport vermeldt dat de laagste klas uit zes leerlingen bestond, die nog maar enkele maanden onderwijs genoten. Lezen deden ze goed al was het nog niet vlug. Ook vertalingen lukten goed. De kennis van geschiedenis was gering, maar van de feestdagen wisten ze juist veel. De tweede klas bestond ook uit zes leerlingen. In deze klas had men een begin gemaakt met Toravertalingen. Van Bijbelse geschiedenis maakten ze ook niet veel. Een enkele was slechts op de hoogte tot de Rechteren, maar de meesten kwam niet verder dan Joseph. Wel had men kennis van de namen van de maanden en van de feest- en vastendagen. Een oudere leerling, die de school al langer bezocht, had kennis van de geschiedenis tot aan de splitsing van het joodse rijk.
Bekkers vertrekt in 1905 naar Uithoorn en daarom wordt er op 11 november van dat jaar een afscheidsdienst gehouden. Hij houdt zelf een rede naar aanleiding van de woorden "Die op den Eeuwige vertrouwen vernieuwen de kracht, verheffen de vleugels als de arenden". Hij schetst verder wat hij de afgelopen acht jaar in Leerdam heeft meegemaakt en stelt vast dat Leerdam zijn tweede vaderstad geworden was. Als voorzitter van de gemeente spreekt A.D. van Gelder naar aanleiding van Psalm 182 vers 4: "Ziet zoo wordt de man gezegend die den Eeuwigen vreest".
Bron: Joods Leerdam, Teunis Blom, pag. 106-107