Esther Salomons was een dochter van Meijer Salomons en Bloeme de Paauw. Zij was de 6e van de 13 kinderen in dat gezin en werd geboren op 14 September 1894 in Amsterdam. Esther trouwde op 25 Februari 1920 in Hilversum met Meijer Pappie, een zoon van Nathan Pappie en Hendrika Wijnperle. Meijer werd geboren in Amsterdam op 2 November 1894 en was handelsreiziger van beroep en handelaar in huishoud-artikelen.
Nadat Esther en Meijer getrouwd waren, vonden zij woonruimte bij Nathan Ancona op de Plantage Muidergracht 33. Op 16 November 1920 verhuisden zij naar de Torenstraat 6 in Breda maar keerden 16 September 1921 terug in Amsterdam, waar Esther en Meijer twee zonen kregen: op 21 Januari 1921 Nico en op 19 September 1922 Max.
Op 27 October 1922 vertrok het gezin, inmiddels bestaande uit vier personen, naar Hilversum, vanwaar het op 1 Augustus 1932 weer terugkeerde naar Amsterdam en vond woonruimte in de Blasiusstraat 32 in Amsterdam-Oost maar verhuisde alweer op 20 Augustus 1934 naar de Tweede Boerhaavestraat 60 1e etage.
Na de verplichte registratie van alle Joden in Nederland in 1941, kreeg Meijer Pappie vanaf 7 Augustus 1942 een baantje bij de administratie van de Provinciale Cartotheek van de Joodse Raad op de Lijnbaansgracht 366, waartoe hij een legitimatie kreeg met nr. JR-A-177-admin. Hij was daardoor, samen met de andere gezinsleden “gesperrt van deportatie wegens functie”. (bis auf weiteres).
Zijn vrouw Esther Salomons was vroeger werkzaam geweest als kantoorbediende en had kennis van Frans, Duits en Engels. Zij was in bezit van haar schooldiploma’s maar had géén specifiek baantje bij de Joodse Raad maar was toch voorlopig vrijgesteld van deportatie “wegens echtgenoot”.
De oudste zoon, Nico Pappie, die als magazijnbediende gewerkt had, werd op 20 Juli 1942 opgeroepen voor de z.g. “Arbeitseinsatz” maar hem werd nog enkele dagen uitstel van deportatie verleend. Op 23 Juli 1942 moest hij zich alsnog melden in Westerbork t.b.v. de “werkverruiming” in Duitsland, waartoe hem een BNH biljet (Biljet Naar Hooghalen) werd verstrekt met nummer 6615 BNH 5204.
Niet duidelijk is wat er met Nico gebeurd is tussen Juli 1942 en 31 Maart 1943. Het is niet onaannemelijk dat hij op enig moment is ondergedoken of op weg was om via België te ontkomen. Kennelijk is dat mislukt en is hij in het zuiden gearresteerd, reden waarom hij naar Vught overgebracht is. Dat fungeerde ook als gevangenis, want Nico Pappie komt niet voor in de "gewone" Vught-registratie. Dit zou kunnen maar is echter onbewezen.....
Bewezen is wel dat, conform aantekeningen op zijn Joodse Raadkaart, Nico Pappie op 31 Maart 1943 met een "straftransport" vanuit Vught is overgebracht naar Westerbork en daar begin April terecht is gekomen in barak 57. Op 20 April 1943 werd hij als "Häftling" gedeporteerd naar Sobibor. Bij aankomst werden enige tientallen personen uitgezocht voor werk in Sobibor en in werkkampen in het district Lublin. Zo kwam Nico Pappie terecht in het nabijgelegen turfstekerskamp Dorohucza, waar hij op 30 November 1943 om het leven is gekomen.
De jongste zoon Max, die vroeger als magazijnbediende en verkoper van manufacturen had gewerkt, was eveneens “gesperrt” door de Joodse Raad. Behalve dat hij al voorlopig vrijgesteld was van deportatie wegens de “Sperre wegens functie” van zijn vader, was hij tevens aangesteld als employé van de Algemene Dienst op de Nieuwe Keizersgracht 58 met legitimatie nr. JR-B-1851 Algemene Dienst. Op 16 April 1943 werd Max echter overgeplaatst als employé voor de afdeling Cartotheek op de Lijnbaansgracht 366.
In Mei waren al vele vrijstellingen van deportatie door de Duitsers als vervallen verklaard maar het was hen nog niet genoeg: op Zondag 20 Juni 1943 hielden de Duitsers een grote in het geheim voorbereidde razzia, waarbij toen meer dan 5500 Joodse inwoners van Amsterdam werden opgepakt en afgevoerd naar Westerbork.
Ook Meijer Pappie, zijn vrouw Esther Salomons en zoon Max Pappie waren slachtoffers van deze razzia en kwamen in Westerbork terecht in barak 67. Die barak diende als strafbarak of had als strafbarak gediend. Op 29 Juni werden zij op “Normaltransport” gesteld naar Sobibor en bij aankomst aldaar op 2 Juli 1943 direct vermoord in de gaskamers.
Bronnen o.a. het Stadsarchief Amsterdam, gezinskaarten van Meijer Salomons (1863) en Meijer Pappie; archiefkaarten van Esther Salomons, Meijer Pappie en Nico en Max Pappie; het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Meijer Pappie, Esther Pappie-Salomons, Nico Pappie en Max Pappie; boek "Vernietingingskamp Sobibor 2e druk door Jules Schelvis, transporlijsten 20 April 1943 en 29 Juni 1943 en de Wikipedia website Jodentransporten vanuit Nederland.nl.