Verhaal

In Memoriam I

1883-1920

Jacques Lobstein is de zoon van manufacturier Salom Lobstein en Esther Hes. Naast Jacques krijgt het echtpaar vier andere kinderen, de dochters Gouda en Reina en de zonen Moritz en Michiel. Michiel sterft twee weken na zijn geboorte, Jacques heeft hem nooit gekend. Reina overlijdt in haar pubertijd, in 1906. De naam van Jacques' vader wordt in officiële documenten afwisselend als Salom en Salomon geschreven. Zijn ouders sterven respectievelijk in 1908 en 1919.

Jacques' broer Moritz overleeft de oorlog. Tweemaal wordt hij in Kamp Westerbork geïnterneerd, maar samen met zijn vrouw wordt hij uitgewisseld met Duitse tempeliers. Hij overlijdt in 1976. Gouda komt om in Sobibor in 1943.

Alagonda van Rijn is de dochter van Hartog van Rijn en Froukje (Froukjen) Hes. Alagonda wordt ook wel Gonda genoemd. Naast deze dochter krijgt het echtpaar nog zes zonen. Twee van hen, Jacob en Benjamin, overleven de oorlog. De vader van Alagonda overlijdt in 1916 en haar moeder komt in 1943 om in doorgangskamp Westerbork. 

Als vijftienjarige jongen (1898) gaat Jacques in z'n eentje bij een gezin in Zutphen inwonen. Hier volgt hij de H.B.S. In 1903 begint hij in Amsterdam met de studie geneeskunde aan de gemeentelijke universiteit. Hij legt in november 1907 het artsen-examen af. Voor een deel van zijn (vervolg)studie gaat hij in aan de slag in het Provinciaal Ziekenhuis in Santpoort, ‘De Meerenberg’, een inrichting voor psychiatrische patiënten.

In het voorjaar van 1908 vertrekt Jacques naar het Friese Workum. Of hij hier heeft gewerkt is onbekend. Hij solliciteert in deze periode naar de functie van geneesheer bij de armenpraktijk in Workum en stuurt zijn sollicitatiebrief naar de burgemeester, die, waar nodig, ook voor inlichtingen bereikbaar is. De brief van Jacques is ruim op tijd binnen. In de gemeenteraad zouden de brieven van drie kandidaten, van wie Jacques er een is, worden besproken, ware het niet dat Jacques, een paar uur voor de vergadering, in een telegram zijn kandidatuur intrekt, waarom is onbekend. Hij wil blijkbaar niet afwachten om te zien of hij ‘goed in de markt’ ligt. Hij blijft, merkwaardig genoeg, nog drie maanden in het dorp wonen, voordat hij weer naar Amsterdam terug gaat. 

In de zomer van 1908 wordt Jacques benoemd tot tweede geneesheer van het Apeldoornsche Bosch, de Joods psychiatrische inrichting, onderdeel van de Vereeniging Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht (C.I.K.). De inrichting is op dat moment nog in aanbouw. De geneesheer-directeur, de heer Lemei, en Jacques kennen elkaar uit de periode dat zij beiden werkzaam waren in ‘De Meerenberg’ in Santpoort. Een klein jaar later, op 24 mei 1909, opent de inrichting formeel zijn deuren. Bij de opening zijn onder meer aanwezig de minister van Binnenlandse Zaken en de commissaris van de Koningin in Noord-Holland (de vestigingsplaats van het C.I.K. in Amsterdam verklaart deze provincie). Ook de burgemeester van Apeldoorn, de heer Tutein Nolthenius gaf acte de présence. In totaal waren er 200 genodigden, zo valt op te maken uit een artikel in de Apeldoornsche Courant.

De opperrabbijn van Gelderland, Lion Wagenaar, spreekt ook. Een citaat uit zijn rede luidt: Elke ziel, die hier zal worden opgeheven, elk gemoed, dat hier verkwikking en lafenis zal erlange, het besef, daartoe te hebben medegewerkt, dit alleen zal zeker reeds groote voldoening geven.

In de eerste dagen na de opening worden de eerste driehonderd patiënten ontvangen. Perlina Hendrika Hoogstraal (1902-1943) is een van hen. Enkele maanden later volgt Helena van Dantzig (1874-1943). Jacques Lobstein woont intern, vermoedelijk in het hoofdgebouw.

Jacques, de heer Lemei en enkele anderen doneren samen drie gulden en zestig cent aan het Joodsch Nationaal Fonds, dat grond aankoopt in Palestina. Deze grond zal aan het Joodse volk toebehoren en nooit in particulier bezit kunnen komen. De drie heren financieren samen één olijfboom.

In 1911 wordt tijdens de jaarlijkse algemene vergadering door het bestuur van het C.I.K. grote waardering uitgesproken voor Jacques; hij wordt onder meer de ijverige assistent van de huidige geneesheer-directeur genoemd.

Jacques en Alagonda zijn volle neef en nicht van elkaar. Op 25 september 1913, beiden zijn dan dertig jaar, treden ze in Amsterdam met elkaar in het huwelijk. Jacques' broer Moritz en Alagonda's broer Harmannus Michaël zijn getuigen. Ondertussen wordt hun woning gebouwd aan de Zutphensestraat, met aanduiding D462² (later: 108).

In juni 1914 krijgen Jacques en Alagonda een dochter, die ze Frieda noemen. In mei 1916 wordt hun zoon Siegfried, ook wel Frits genoemd, geboren. 

Jacques is naast zijn functie in het Apeldoornsche Bosch ook werkzaam als zelfstandig psychiater. In 1914 adverteert hij bijvoorbeeld met zijn dagelijkse spreekuren, al is zijn praktijk maar één uur per dag geopend. Later, midden 20-er jaren, verbindt hij zich aan de Wilhelmina Stichting, een consultatiebureau voor zenuw- en zielszieken. Het betreft een onbezoldigde functie: Het consultatiebureau, één van de besten van Nederland, onder de geheel belanglooze en voortreffelijke leiding van dr. J. Lobstein, Zenuwarts, hield geregeld elken donderdagavond zitting in het ziekenhuis aan den Sprengenweg. Tot 1936 zijn er enkele krantenadvertenties te vinden waarop hij zijn afwezigheid voor de komende week kenbaar maakt, dit zou kunnen betekenen dat het om inloopspreekuren gaat.

Uit de beschikbare informatie komt een beeld naar voren dat de Wilhelmina Stichting onder leiding van Jacques een gratis vorm van maatschappelijke ondersteuning biedt aan 'de zwakken van geest en de verstandelijk minderwaardigen'. Als het om kinderen gaat, geldt steun ook voor de ouders. Een andere bron vermeldt: 'Het doel is het behartigen van de maatschappelijke belangen van zenuwzwakken, achterlijken, zenuw- en geesteszieken, zoomede van geestelijk invaliden.' [Erica 1933-1934] Ouders stellen vragen als: Wat moet ik met mijn kind aan? Hij is niet geschikt voor onderwijs en past niet binnen de arbeidsmarkt. Is er geen plek waar hij heen kan gaan, en waar het nog iets van hem kan worden? En wat als wij er als ouders niet meer zijn, en mijn kind ongeschikt blijkt of blijft om zijn eigen geld te verdienen? Het is de visie van de stichting dat 'zwakzinnige kinderen eenvoudige arbeid kunnen leren', waarbij aangetekend wordt dat dat misschien jaren kost in een speciaal werkomgeving.

Juist omdat vele verstandelijk beperkte jongeren, als ze na hun schooltijd bij een baas gaan werken, met hun tekortkomingen geconfronteerd worden, ontstaan er vooral negatieve werkervaringen. De Wilhelmina Stichting zorgt voor speciale werkplekken op verschillende locaties in Apeldoorn, waar in kleine groepen beroepsvaardigheden worden aangeleerd, zoals weven en later ook het vlechten van matten, op verzoek boodschappen doen, en repareren van klein huishoudelijke apparaten. Op deze wijze wordt een kostbare opname in bijvoorbeeld het Apeldoornsche Bosch voorkomen.

In 1914 neemt Jacques na het overlijden van de geneesheer-directeur enkele maanden deze functie waar, tot de komst van de opvolger, de heer Kat. 

In november 1918 heerst er een pandemie in de vorm van de Spaanse griep. Deze epidemie betreft de tweede golf van de Spaanse Griep. De ziekte maakt in november tweehonderd slachtoffers in het dorp, dat is ten opzichte van oktober een toename van 75%. Met elf anderen van 'de geneeskundige kring' – één van hen is geneesheer-directeur Kat - schrijft Jacques een ingezonden brief naar de lokale krant: De Spaansche griep is een zeer besmettelijke ziekte en het is duidelijk dat de besmetting veelal gaat van persoon tot persoon. Wie in aanraking komt met hoestenden en niezenden grieplijders, wordt besmet, en het hangt maar van zijn vatbaarheid af of hij de ziekte krijgt. En aangezien men vooraf zijn mate van vatbaarheid niet kent en de ziekte dikwijls, ook bij krachtige personen, een zeer ernstigen vorm aanneemt, is het verstandig de besmetting zooveel mogelijk te vermijden. Iedere vergadering, iedere menschenverzameling is voor de gezonden, die er bij zijn, een gevaar. Zoo levert ook het schoolbezoek voor kinderen en onderwijzers groot gevaar voor besmetting op.

Onder die omstandigheden is het zeer te betreuren, dat het gemeentebestuur de scholen niet heeft gesloten, waartoe reeds vóór bijna 2 weken de geneeskundige kring te Apeldoorn ongevraagd heeft geadviseerd. Het is waar, dat het in sommige gevallen voor de kinderen nog maar beter is naar de goed verwarmde en geventileerde school te gaan dan thuis te blijven. Dan namelijk als de woning zeer slecht en overbevolkt is en de kleeding te onvoldoende om de kinderen buiten te laten spelen. Deze omstandigheden komen echter te platten lande stellig veel minder voor dan in de groote steden, en aan de groote meerderheid der ouders geven wij den ernstigen raad; houd uw kinderen van school! Wie twijfelt, vrage zijn huisdokter om raad. Indien B. en W. van mening blijven, dat de scholen niet gesloten moeten worden, dan geven wij in ernstige overweging: de lokalen zeer ruim te ventileeren en goed te verwarmen; ieder kind en iederen onderwijzer, die ook maar de minste verschijnselen van griep vertoonen, onmiddellijk naar huis te laten gaan; veel met de kinderen in de buitenlucht te wandelen of spelen; en met het onderwijs niet verder te gaan; dit ten behoeve van die kinderen, wier ouders het niet op hun verantwoording durven nemen hen aan de besmetting op school bloot te stellen, en die daardoor anders later veel moeite zouden hebben om het verzuimde in te halen. Op een andere plek in de krant laat het bestuur van één van de plaatselijke scholen weten, de deuren voorlopig te sluiten, de Spaanse griep die onder het personeel heerst zorgt ervoor, dat er geen lessen gegeven kunnen worden. Ook in de week erna sluiten scholen hun deuren of continueren zij een eerder genomen besluit om dicht te gaan. 

Ruim een week later sturen de eerder genoemde twaalf mannen opnieuw een ingezonden brief naar de krant, waarin zij weer hun bezorgdheid uiten over het in hun ogen in gebreke blijven van de lokale overheid. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (het CBS) overlijden er in Nederland ongeveer 38.000 personen aan de Spaanse Griep, ofwel 0,4% van de bevolking.

In 1919 overlijdt de vader van Jacques. Van het gezin zijn naast Jacques zelf nog broer Moritz en zus Gouda in leven. Om hun overleden vader te gedenken, schenken zij aan de synagoge van Borculo een Nér Tamid (Eeuwig Licht), een lamp die onafgebroken blijft branden. Het is een symbool voor Gods aanwezigheid en het waken over zijn volk. 

Naast zijn carrière in de gezondheidszorg en de lezingen die hij beroepsmatig geeft, vervult Jacques door de jaren heen ook verschillende nevenfuncties. Sommige daarvan vervult hij korte tijd, andere vermoedelijk enkele jaren achtereen. In 1919 is hij voorzitter van een comité dat onderdrukte Joden in het buitenland financieel probeert te ondersteunen: Plaatsgenooten! Door ontzaggelijke rampen zijn de Joden in Oost-Europa als gevolg van de bloedige Pogroms getroffen. Duizenden zijn van have en goed beroofd en economisch en moreel ten gronde gericht. Krachtdadige steun is voor de zwaar beproefde slachtoffers noodig. Jacques is, vermoedelijk vanaf de oprichting in 1918, ook betrokken bij de patiëntenvereniging van het Apeldoornsche Bosch, ‘Tot Ons Vermaak’. In deze vereniging organiseren patiënten zelf uitstapjes, feesten en wandeltochten. Jacques beheert de financiën van de vereniging. Het geld is (mede) dankzij donateurs bijeen gebracht. Door verstandig met het geld om te gaan, kan de vereniging in 1938 het Ontspanningsgebouw (nu: het Vierhuis) laten bouwen.

22 september 2024