David en vader Philip, zomer 1940. Thuis op de Meerhuizenstraat in Amsterdam.
In 1990 schreef zoon David het volgende gedicht over deze foto.
Hij ondertekent het gedicht met David Ben Uri, David de zoon van Uri (Uri is de Hebreeuwse naam voor Philip).
Mijn vader's foto
't Vergeelde beeld straalt warmte uit
De roze bakstenen, zon overgoten
En op je knieen houden je vaderlijke handen
Een naakt Rubens engeltje net ontsproten;
Maar toch te donker van haar en huid
En te weemoedig voor Rubens' lage landen
Als altijd zie j'er ernstig uit
en toch zo zeker en te vreden;
je kleine schat, de dure buit,
zo lang en innig voor gebeden.
En in je mondhoek achteloos
een sigaretje rokend...
Achteloos? Een zweem van zorg
Om 't gewelfde voorhoofd spokend
Om 't cupidootje zo bemind
Je eerste... en je laatste kind
Mijn vader, dit is mijn enig beeld
en lang na 't groot verdriet
met de dagen heel vergeeld,
maar jij kwam maar niet...
Zoals in mijn dromen
kwam je niet opdoemen
op een roze wolk van rook
zoals in zoete sprookjes,
maar om oven-baksteen spookt 't.
In de "Ontzagwekkende Dagen"
Te midden van mijn triest gebed
Zie ik je weer opdagen,
Het hoofd met de sigaret.
"Het kwaad zal geheel in rook vergaan!"
En wat heb jij voor kwaad gedaan?
"En 't Gezag van moedwillige haat"
is nog niet te niet gedaan.
De rook van walmende sigaretten
Stoof af, te scherp, herinnert aan de dood
Misschienis er tabak
Met geur zo zoet en zo devoot
Als een rookoffer, die de luchtbel vult,
waar ik in zit, weerloos en bloot;
maar zonder glimlach onverhuld
van 't cupidootje zacht en broos
van toen...
Een zacht rookwolkje? Geur van een roos?
Een vlucht'ge zoen...?