De Rotterdamse dassenfabrikant Chil Majer Bialer woont met zijn vrouw en dochter Hani in Rotterdam. Een andere dochter woont in het buitenland.
Bij het bombardement van 14 mei 1940 wordt hun huis verwoest, waarna ze nieuw onderdak vinden op het Ungerplein.
Chil Majer Bialer, die dan al een functie bij de Joodse Raad heeft, brengt in de zomer van 1942 een vriend die voor Westerbork is opgeroepen weg naar het verzamelpunt: de loodsen bij het Maasstation. Plotseling wordt hij door de politie opeens ook bij het transport gevoegd. Protesten helpen niet en ook de aanwezige vertegenwoordigers van de Joodse Raad kunnen niets uitrichten. Eenmaal in Westerbork legt hij de zaak nogmaals aan de Duitsers uit en hij wordt inderdaad op 4 augustus weer uit Westerbork vrijgelaten.
Op 3 november 1942 verhuist het echtpaar Bialer naar Amsterdam, waar ze uiteindelijk een onderduikadres vinden. Ze worden verraden en op 3 april 1943 arriveren ze in Westerbork, maar echter niet als 'strafgeval'.
Bron: 'Rapport door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie uitgebracht aan de minister van Justitie inzake de activiteiten van drs. F. Weinreb gedurende de jaren 1940-1945, in het licht van nadere gegevens bezien', Mr. D. Giltay Veth & A.J. v/d Leeuw. Den Haag, 1976.