Vanaf 1 September 1941 mochten Joodse kinderen geen openbare scholen meer bezoeken. De gemeentebesturen moesten zorgen voor de stichting van Joodse scholen.
In Utrecht werd op 15 Oktober 1941 een Joodse lagere school in het Ondiep opgericht. Hierin zat ook een ULO. Daarnaast kwam er een Joods Lyceum aan de Springweg en per 1 Januari 1942 in het Joodse Weeshuis aan de Nieuwegracht 92.
Hoewel de burgemeester officieel moest zorg dragen voor de Joodse scholen, blijkt dat de NIGU (Nederlands Israëlitische Gemeente Utrecht) in samenwerking met de plaatselijke C.C. (Centrale Commissie) vertegenwoordigers de verantwoording kregen voor het onderwijs. Zij vormden een onderwijscommissie die samen met de burgemeester het Joodse onderwijs zouden regelen.
In deze commissie hadden naast twee vertegenwoordigers van de Utrechtse C.C. ook de voorzitter en de secretaris van de NIGU zitting.
De problemen waren niet te overzien. Er waren veel te weinig geschikte Joodse leerkrachten voor alle soorten onderwijs.
In Amsterdam gaf dat al problemen, voor Utrecht gold dat in versterkte mate. Er kwamen hier, zoals gezegd, maar drie typen onderwijs: Lyceum, ULO en LO; alle kinderen die niet op deze schooltypen pasten werden er toch maar in ondergebracht. De leerkrachten moesten improviserend ervan maken wat er van te maken viel.
Ook de faciliteiten en huisvesting waren onvoldoende. De Joodse Raad klaagde hierover in Januari 1942 steen en been in een brief aan de NIGU, maar kon er verder ook niets aan doen. Vanaf Januari 1942 werd er wel een opleiding op voor Joodse leraren opgezet om zo snel mogelijk dàt probleem op de lossen. De eerste kandidaten zouden in 1944 examen doen.
Voor Utrecht zijn er enkele cijfers bekend over de aantallen leerlingen: op 1 September 1942 zaten er op de Ondiepschool 124 kinderen. Dit moeten er vóór die tijd meer geweest zijn omdat in September de deportaties al in volle gang waren.
Vanaf September kwam de volledige verantwoordelijkheid voor het Joods onderwijs in handen van de Joodse Raad in Utrecht. De gemeente Utrecht mocht zich niet meer mee bemoeien met deze "Joodse aangelegenheid", de scholen kregen ook geen Rijkssteun meer.
De lagere school en de ULO zijn in de loop van 1942 twee keer verhuisd naar steeds kleinere lokaliteiten. In Oktober gingen ze naar de Draaiweg en in November naar een lokaal in de synagoge. Dat kon vrij simpel doordat meer dan de helft van de Joodse Utrechters toen al weggevoerd was. De school heeft tot September 1943 bestaan. Op dat moment zaten er nog slechts 8 leerlingen op. Daarna werd hij op last van de bezetter gesloten.
Het Joods Lyceum was gevestigd aan de Nieuwe Gracht. Hierop zaten in Maart 1942 46 leerlingen. In September van dat jaar werd het weeshuis gevorderd door de Duitsers. De weeskinderen gingen naar Westerbork. De lyceïsten verhuisden naar de Springweg 164. Ze werden samengevoegd met de leerlingen van de Lagere School en de ULO.
Veel kinderen ervaarden de scheiding in eerste instantie als erg moeilijk. Zij verloren hun vriendjes en vriendinnetjes van school. Later echter voelden de meesten zich gelukkiger dan voorheen. Ze werden niet meer gepest met hun Joods-zijn, ze waren niet meer "anders" dan de anderen, ze waren onder "gelijken in lot".
Geinterviewden uit Utrecht bevestigden dit beeld.
Een Joodse vrouw die op het lyceum zat in die tijd: "een ontzettend goede tijd met een hele kleine groep. Er zaten 3 à 4 kinderen per klas. We werkten heel hard en praatten veel in en buiten de les over de toestand en de problemen".
Een vrouw wier kind op de Ondiepschool zat: "een leuke school, waar mijn zoon vrij gelukkig was. Wel was er de constante druk op ouders en kinderen, doordat de klassen steeds leger werden".
Toen de deportaties begonnen, schrompelden de klassen in en werden samen gevoegd, totdat de hele school zelf wegsmolt. De vriendjes, vriendinnetjes en onderwijzers verdwenen één voor één uit de klas. De angst "wie zal de volgende zijn" moet groot geweest zijn.
Van niet-Joodse kant kwam er nauwelijks protest tegen de scheiding. De kerken protesteerden even, evenals sommige schoolbesturen. Dit was echter vooral tegen het feit dat katholieke of protestantse kinderen van Joodse ouders ook onder de maatregel vielen. Ze wilden in eerste instantie niet meewerken aan de uitvoering. De Duitsers wisten hier wel raad mee: de schoolbesturen werden niet bedreigd, wél de Joodse ouders of verzorgers als zij hun kinderen op verboden scholen lieten. Het protest klonk nog even , maar de aandacht werd spoedig verlegd naar de nieuwe golf van anti-Joodse maatregelen. Dit was tenslotte maar één van de vele.
BRON: Jodenvervolging in de Stad Utrecht
door Drs. C. van Dam
Deel 10 van de Stichtse Historische Reeks/De Walburg Pers
blz. 67-69.