Deze bijdrage is toegevoegd via AndereAchterhuizen.nl, waar verhalen van Joodse onderduikers in kaart worden gebracht.
Doris Blom-Cahn was ondergedoken in Johan Schoonderbeeklaan 14, Naarden
Kerst en Oud en Nieuw heb ik dat jaar doorgebracht met mijn ouders. Tijdens mijn afwezigheid was de familie De Bruin uit Den Haag in ons huis komen wonen. Zij moesten daar weg, omdat de Duitsers een tankgracht door hun straat gingen graven. Op de vierde maart vertrokken mijn ouders naar hun onderduikadres. Ik mocht bij de familie uit Den Haag blijven, onderduiken in mijn eigen huis samen met de poes. Ik was gek op die poes en als ik treurig was, nam ik hem in mijn armen en zocht ik troost bij hem. Ik mocht geen stap buiten de deur meer doen; het was beter dat niemand iets wist. Alleen de naaste buren en de familie de Wit waren ingelicht. Zij kwamen vaak onaangekondigd binnenlopen. Vaak stond ik achter de vitrage van de openslaande deuren met het idee dat als ik één stap verder zou doen, ik dood kon zijn. Dat was een vreemde gedachte.
De eerste drie maanden heb ik in de schuilplaats geslapen, op zolder, die we ‘het hok’ noemden. We hadden er een matras in gewurmd, met kussens en dekens. Frans had er een lampje in gemaakt zodat het een knus huisje werd. Ook de radio was ondergedoken in het hok. We luisterden elke dag naar BBC en naar de liedjes die ze de hele dag uitzonden. Dat gaf ons moed en gaf ons toch nog wat plezier. Ik kon alleen mijn benen niet helemaal uitstrekken in het hok; dat was wat minder plezierig.
Er stonden wat oude meubels van ons in de zolderkamer te wachten tot de Duitsers ze zouden weghalen. Na drie maanden werden de meubels weggehaald. Toen dat gebeurde zat ik in het hok en ik kon woord voor woord verstaan wat er in de zolderkamer werd gezegd.
Ik ben nooit bewust bang geweest, want ik had ergens altijd het gevoel dat ik nooit gepakt zou worden. Maar onbewust was ik denk ik toch bang, want ik had elke nacht last van nachtmerries. Ik droomde dat de Duitsers met helmen op en met grote laarzen aan de zoldertrap op kwamen, terwijl ik daar radeloos in de deur van het hok zat.
In de zomervakantie van 1944 heeft Frans mij ten huwelijk gevraagd. Ik zie het nog voor me: Frans zat op de divan en ik wist niet wat ik moest antwoorden. Ik vond Frans wel aardig maar ik kon Max nog niet vergeten. Ik zag niemand anders dan Frans dus hoe kon ik nou weten of ik iemand anders niet veel aardiger zou vinden! We waren nog zo jong: Frans 18 en ik 17 jaar. Ik zei tegen hem dat ik het nog niet wist; hij moet nog maar even wachten.
Begin 1944 was mijn vader ook weer bij ons in huis. Mijn moeder zat nog bij een onderduikadres. Op een dag werden we gewaarschuwd dat er weer een huiszoeking zou worden gehouden. Meneer de Wit kwam angstig binnen bij ons en vroeg of hij ook in een schuilplaats kon. Hij verstopte zich onder de grond, mijn vader zat in het hok en Frans en ik verschuilden ons onder de zoldertrap in de kast. Nadat ze alles doorzocht hadden, zijn de Duitsers weer vertrokken, maar we bleven voor de zekerheid nog een tijdje in de schuilplaatsen. Pas toen Dit was de laatste huiszoeking die wij gehad hebben.
Op 4 mei om 9 uur kwam onze overbuurvrouw binnengerend. Er was zojuist omgeroepen dat de oorlog voorbij was. We wilden het eerst niet geloven. Maar het was waar, het was echt waar. Ik schreef toen in mijn dagboek: “Wij zijn Vrij Vrij Vrij!!!”