Onderduik en arrestatie van het gezin Abram de Levie
Abram de Levie had eind 1941 met zijn echtgenote Eva en zoon Gerhard vier maanden ondergedoken gezeten, maar het gezin was uiteindelijk weer naar huis teruggekeerd. In het voorjaar van 1942 doken ze opnieuw onder. Eerst in Zwollerkerspel, enkele maanden later bij een collega van een zwager in de Zwolse Assendorperstraat. Het gezin betaalde hier een kostgeld van f 13,- per week per persoon. Na ongeveer een jaar wilde de gastheer hen niet meer in huis hebben onder het mom dat hij enkele NSB-gezinde familieleden te logeren kreeg.
Begin juni 1943 vond het gezin De Levie een tijdelijk nieuw onderdak aan de Herfterweg bij een oude klant van de firma De Levie. Spoedig bleek echter dat het gezin De Levie niet meer welkom was op het oude onderduikadres. Een nieuw adres was niet te vinden, zodat men noodgedwongen aan de Herfterweg moest blijven. Dit tot ongenoegen van de bewoners. Bovendien lieten verzorging en voeding te wensen over. De onderduikgevers wendden zich diverse malen tot de illegaliteit met het verzoek om een ander adres te zoeken. Een van de redenen daarvoor was de spanning tussen de enigszins achterdochtige mevrouw De Levie en de vrouw des huizes.
De ruzies werden beëindigd door verraad door onbekenden. Op donderdagavond 27 april 1944 werden de onderduikders gearresteerd door een Duitse politieman en twee Zwolse agenten. Hoewel de politie de mogelijkheid had gedad de onderduikgevers te waarschuwen, was dat niet gebeurd. Omdat de politie wist dat het desbetreffende echtpaar slecht bekend stond wegens omgang met NSB'ers, leek het onwaarschijnlijk dat er bij hen joden zouden worden aangetroffen. Op het politiebureau dreigde mevrouw De Levie in paniek namen te noemen van de mensen die haar op verschillende adressen hadden geholpen, maar politiemensen wisten dit te voorkomen. Een dag later werd het gezin naar Westerbork overgebracht en vandaar naar Auschwitz getransporteerd.
Bron: Kees Ribbens, Bewogen jaren. Zwolle in de Tweede Wereldoorlog (Zwolle-Kampen, 1995), pag. 244-245.