Beseffen dat je waar je altijd hebt gewoond, niet meer hoort. Dat het huis waar je bent opgegroeid, van een ander is, die zwaait met aktes en een brief van een notaris, de ander, een stadgenoot, die geen begrip heeft voor een doodzieke vader, een moeder die het verdriet over een vermoorde zoon en drie zoon, van wie hun lot nog ongewis is en een ondergedoken dochter niet kan verwerken.
'Alles staat zwart op wit.' Weer de akte, de brief en het eigendomsbewijs.
En dan jaren later, de oorlog lijkt ten einde: 'Nee, hier kunnen we niets aan doen. De koop is rechtmatig. Het spijt me.' De deur van het raadhuis van de kleine Nederlandse stad slaat achter ze dicht
Hemel en aarde moeten bewogen worden, voordat de twee zusjes en de echtgenoot van de oudste na jaren door een 'minnelijke schikking' over hun huis kunnen beschikken.
Zo moet het niet alleen in Lochem, maar in al die kleine stadjes waar iedereen iedereen kent, gegaan zijn: de roof van een huis, een werkplaats, een stukje land en een winkel.
Waren het de kringleiders van de NSB, waren het de notarissen of waren het de makelaars die de kleine profiteurs op zo'n buitenkansje attendeerden? Hingen er lijsten van de NGV of van een andere roofinstelling in het kringlokaal of in de gang van het raadhuis?
In 2010 schreef ik een boekje over de Joodse familie Koopmans, die in Lochem een kleine manufacturenzaak dreef. In de door beide zusjes Koopmans op schrift gestelde herinneringen trof ik de beschrijving aan van de wijze waarop ze ontdekten dat een plaatsgenoot zich meester had gemaakt van hun woning en winkel.
Sinds die tijd houdt de vraag me bezig hoe hoe die kleine roverij van huis en goed verliep en welke partijen daarin een rol speelden. Literatuuronderzoek heeft me nog niet veel wijzer gemaakt waar het gaat om deze kleine roof in een kleine Nederlandse stad, die zich afspeelde in de schaduw van roof van Joods bezit.