Verhaal

dissertatie Bert Jan Flim

Omdat hun hart sprak

Door: Fifi Visser

Dit verhaal hoort bij het verhaal over de zusjes Judith en Elly Gross.
Bert Jan Flim schreef een dissertatie over het verzet in Amsterdam: Omdat hun hart sprak. Hierin wordt ook geschreven over de zusjes Gross, destijds ondergedoken bij de familie Haak op de Lairessestraat.
Hieronder een fragment.

199-202 uit dissertatie Bert Jan Flim – omdat hun hart sprak
"We hebben een groot conflict met de LO gehad. Want de LO eiste naam en adressen. En wij hebben geweigerd om die adressen te geven, omdat we dat onverantwoord achtten. En we hebben dan ook geen bonkaarten en geen geld van ze gekregen. Dat konden we ons permitteren omdat Utrecht ons steunde. Maar ik ben daar altijd heel kwaad over geweest."

Binnen de groep bestond er nauwelijks een hiërarchie. Wel kan men stellen dat Meerburg en Van Zeytveld de ideeën aandroegen en de grote lijnen uitzetten. Voor een deel is dit te wijten aan het feit dat jongemannen destijds opvielen als zij in hun eentje kinderen begeleidden. Als zij al eens een kind wegbrachten, dan ging veelal een der vrouwelijke leden mee. Er restte Meerburg en Van Zeytveld derhalve niet veel anders dan organisatorische werkzaamheden. De vrouwen konden zich uitstekend vinden in deze taakverdeling. Tineke Haak:

"Het [was] eigenlijk alleen maar Wouter en Piet met een grote hoeveelheid vrouwen eromheen. (..) Wouter en Piet waren gewoon vanuit hun instelling (..) degenen die de grote lijnen in het oog hadden, die dingen organiseerden. En wij lieten dat met liefde aan hen over. (..) Ik vind dat je bij onze groep eigenlijk helemaal niet van hiërarchie kan praten. Het ging gewoon zoals het ging. Wij hadden helemaal niet het gevoel van: `Nou, zij beslissen ook alles.' (..) Dat was zo gegroeid. Je kunt niet precies zeggen dat het was omdat zij mannen waren en wij vrouwen. Het was natuurlijk in die tijd wel meer dan nu, dat vrouwen altijd dachten van: `Laat de mannen het maar doen.' Dat was ook zo. Zo'n instelling hadden wij nog wel. Het was eigenlijk (..) helemaal onproblematisch."

Meerburg spreekt van een hechte groep, die elkaar door en door kende:

"De ellende die je zag, dat kon je natuurlijk niet volhouden als er niet iets tegenover stond van een verbondenheid. De druk van het feit dat er ieder moment iets gebeuren kon met je, dat was tot daar aan toe, maar het grote punt was: wie sleep je mee? Wie sleep je [mee] van je vrienden? Wie sleep je mee van de mensen die je geholpen hebben? Daar moest natuurlijk ook een heel hechte band tussen de mensen zijn, en die was er natuurlijk ook."

In de zomer van 1943 verzocht Geert Lubberhuizen de zusterorganisatie in Amsterdam om haar aandeel te leveren in de verkoop van de rijmprent De achttien dooden. De Amsterdammers zouden kunnen meedelen in de winst. Meerburg en Van Zeytveld zegden gaarne hun medewerking toe. Een voorraadje rijmprenten werd opgeslagen in huize Haak. Het werd een succes. Meerburg:

"Wij als Amsterdamse groep hebben (..) echt volledig geleefd van De achttien dooden. Ik denk dat dat ook niet anders kon, want de boeken die uitgegeven zijn verder, kwamen in de eerste plaats ten goede aan de auteurs die geen werk hadden."

Ook CS-6, de verzetsgroep van Gideon en Jan Karel Boissevain, wilde wel meewerken aan de verkoop. Wouter kende Gideon nog van het Montessori-lyceum. Meerburg toog naar de Corellistraat voor overleg. Hij schrok toen hij zag dat er pistolen in het huis aanwezig waren. Later berichtte hij aan Wouter van Zeytveld:

"`Daar moeten we absoluut nooit meer contact mee hebben. Want dat zijn een stelletje avonturiers.' (..) Wij waren allergisch voor al dit soort mensen."

Toch vond de samenwerking met CS-6 bij de verkoop van de rijmprenten doorgang.
Inmiddels werd ook het Oosten van het land bij de speurtochten naar adressen betrokken. Het aantal Joodse kinderen dat daar werd ondergebracht staat niet vast, maar veel zullen het er niet zijn geweest. Wouter van Zeytveld:

"In Twente (..) hebben we nog samengewerkt met Overduin, een dominee die hier in de buurt zat. Die heeft ook nogal wat mensen ondergebracht."

De Amsterdamse Studenten Groep kende een tragedie, die vergelijkbaar is met de gevolgen van de mislukte aanslag in Esch. Met één groot verschil: Hetty Voûte en Gisela Söhnlein keerden terug uit gevangenschap. De ouders van Tineke en Jur Haak niet.
Op 1 augustus 1943 werd CS-6 opgerold door de SD, die zich vervolgens installeerde in het pand. Twee dagen later vroeg Tineke Haak haar zeventienjarige broer Bob om enkele rijmprenten naar de Corellistraat te brengen. Zij schreef in haar verslag:

"Ik moest zelf die dag een kind naar Friesland brengen. Het inschakelen van Bob (..) was nooit eerder voorgekomen. Onverstandig en eigenlijk overbodig. Maar catastrofaal. In de Corellistraat 6 werd hij door het hoofd van de Sicherheits Dienst zelf, Lages, opgevangen. Met een andere jongeman die in de val gelopen was werd Bob naar de gevangenis Weteringschans gebracht waar de (..) broers Boissevain al vastzaten. Waarschijnlijk is dezelfde auto meteen doorgereden naar de Lairessestraat, waar zij mij kwamen halen. (Bob had op de vraag wie hem gestuurd had mijn naam genoemd)."

Tineke was nog niet terug uit Friesland. In haar plaats werden haar ouders gearresteerd. Zij werden naar het Huis van Bewaring aan de Amstelveenscheweg gebracht en hebben tijdens hun verhoor niets prijsgegeven. Hun gevangenschap sneed Tineke door de ziel. Toen Tineke via via bericht kreeg dat de Duitse autoriteiten haar ouders zouden willen vrijlaten in ruil voor haarzelf, wilde zij zich aangeven. Wouter en Piet hebben dit uit haar hoofd gepraat, zeggende dat er niet van de Duitsers verwacht kon worden dat zij zich aan die afspraak zouden houden. Haar ouders kwamen via het gevangenenkamp Vught terecht in Duitse concentratiekampen. Haar moeder overleed eind 1944 in Reichenbach in Polen, vader Haak bezweek begin 1945 in Sachsenhausen.
Na de arrestatie van zijn ouders besloot Jur Haak wederom zijn intrek te nemen in het ouderlijk huis, teneinde samen met zijn zus Mieke voor de jongere kinderen uit het gezin te zorgen.
De zusjes Judith en Elly Mirjam Gross werden tijdens de inval van 3 augustus niet als Joodse kinderen herkend. IJlings werden ze naar een vooraanstaande familie in de Oranje Nassaulaan gebracht, waar ze goed werden verzorgd. Kort daarna bracht de pleegmoeder met de twee zusjes een bezoek aan Jur Haak, die samen met zijn broertjes in de ouderlijke woning was achtergebleven. Een buurtbewoner herkende de twee kinderen en bracht dit over aan de politie. De volgende dag volgde er een inval bij het pleeggezin aan de Oranje Nassaulaan. De pleegmoeder weigerde de twee kinderen mee te geven. Ze moesten eerst gewassen worden en goed aangekleed. Afgesproken werd dat de heren de volgende dag terug zouden komen om de kinderen mee te nemen. Tineke Haak:

"Nou, dat was natuurlijk fantastisch en je denkt: `Nou, toen heeft ze ons gauw opgebeld en gezegd van: `Jongens, denk erom, haal die kinderen weg, want morgenochtend worden ze weggehaald.' Maar nee hoor! Ze heeft ze gewoon meegegeven! (..) Toen ze me dat vertelde, was ik werkelijk helemaal perplex. En ze zei: `Ja, maar mijn man heeft een functie...'"

Het smokkelsysteem aan de Plantage Middenlaan werkte inmiddels zó goed, dat Meerburg en Van Zeytveld zich aanvankelijk niet zoveel zorgen maakten over de zusjes Gross, die naar de crèche waren gebracht. `Die krijgen we er wel weer uit', was hun gevoelen. Helaas kwamen zij te laat. De beide meisjes liepen als kinderen zonder ouders extra risico en werden kort na hun aankomst in de crèche gedeporteerd. Zij werden in februari 1944 te Auschwitz vergast.

De ouders van Judith en Elly Mirjam Gross werden na het vertrek van Gerard Ruitenbeek door Tineke Haak verzorgd. Zij herinnert zich:

"Toen hun twee kleintjes gepakt waren en naar Auschwitz getransporteerd, waren de bezoeken aan hen bijzonder moeilijk, want ik kon hen de waarheid niet vertellen. Het is me niet helemaal tot het einde toe gelukt het voor ze te verbergen."

De ouders overleefden de oorlog. Na de oorlog bracht de bewuste pleegmoeder hun een bezoek en vertelde hun dat zij degene was die de beide kinderen aan de politie had meegegeven. Tineke Haak:

"Dat is onbegrijpelijk hè? Ik begrijp ook niet dat ze haar niet onmiddellijk vermoord hebben. Ze hebben het aangehoord!"

Na de inval in haar ouderlijk huis kon Tineke niet meer thuis wonen. Zij trok in bij Wouter van Zeytveld en Piet Meerburg. Veel ruimte had men daar niet, reden waarom het na korte tijd beter werd geacht de woning van Jetty van den Berg aan de Zuider-Amstellaan te verlaten. Wouter van Zeytveld en Tineke Haak huurden een huis in de Vechtstraat. Dit bleek een slechte greep: het huis behoorde aan twee zwarthandelaars, die er spoedig achter kwamen dat Wouter en Tineke illegaal werk verrichtten. Zij moesten vluchten met achterlating van onder andere de viool van Tineke. De vader van de student Kurt Leoni nam hen op in een huis boven zijn zaak in de Nes.

Meerburg trok in bij Hans van Loghem op de Heerengracht 91. Hier woonden zij tot de bevrijding. Meerburg's (eenderde) gedeelte van de adressenadministratie werd verstopt in de meterkast. De bergplaats werd door een elektricien aangelegd.
Wij merkten eerder al op dat Wouter van Zeytveld door het leven ging als een student die had getekend. Hij bezat een vals Ausweis, afkomstig van het Arbeidsbureau in Hilversum, waarin dit werd bevestigd. Maar hij beschikte bij aanvang van het nieuwe cursusjaar nog niet over de bijbehorende collegekaart. Toen werd hij aangehouden in Amsterdam:

"Ik had wel een Ausweis, maar geen collegekaart. En daar ben ik op gepikt op het Centraal Station. Want ik gaf dat Ausweis en toen wilden ze mijn collegekaart zien en die had ik niet. Toen zeiden ze: `Ga maar mee.' (..) Ik had bonkaarten bij me, rotzooi. (..) Dat heb ik allemaal door de wc kunnen spoelen, want ze dachten alleen maar aan een jongen die eigenlijk naar Duitsland zou moeten. Dus dat was de mazzel."

Dit kwam Piet Meerburg ter ore, die zich grote zorgen maakte, omdat hij wist dat Wouter belastend materiaal bij zich had. Meerburg:

"Toen heb ik direct Krijn gebeld (..) en heb ik gezegd: `Godverdomme, Wouter is gepakt en die zit in de gevangenis.' (..) Meteen was Krijn hier. (..) Toen zijn we met zijn tweeën  dat had ik nooit alleen gedurfd  naar de universiteit gegaan, naar de pedel en toen heeft hij net zo lang gedreigd tot hij een boekje van honderd blanco collegekaarten kreeg. En toen hebben we die op [Wouter's] naam ingevuld en naar de gevangenis gebracht."

Wouter werd vrijgelaten. Hij begaf zich onmiddellijk met zijn collegekaart naar het hoofdkwartier van de SD op de Euterpestraat om  ditmaal een echt  Ausweis op te halen van een student die had getekend. Het document werd hem uitgereikt door

Alle rechten voorbehouden