Verhaal

Op Transport

met een naschrift van Jeanne Gompers-Barmes, Mei 1945, op transport naar Zweden.

Door: Ria de Korte

Omzwervingen van de Philipsgroep tot aan de bevrijding in Zweden.
Geschreven door Ria de Korte.

"OP TRANSPORT"

door Ria de Korte

Met een naschrift van Jeanne Gompers-Barmes,
Juni 1945, op transport naar Zweden.

Pagina 1
Ik heb een vrouw gewurgd, een oude Poolse vrouw ………..
Plotseling hoor ik gillen. Het is pikdonker in de wagon met 220 vrouwen; niemand spreekt. Iedereen blijft doodstil staan . Weer gilt de vrouw en automatisch steek ik mijn hand uit. Ik grijp in een open mes. Iemand grijpt me beet, werpt me op de gillende vrouw. Ik voel hoe men mijn handen zocht en stevig vastklemt en drukt me neer op de keel van de vrouw onder mij, al vaster en vaster. Ik begin te begrijpen en wil me losrukken. Dan geschreeuw van vaster en vaster en een slag op mijn hoofd, waarvan ik duizelig wordt. Lauw warm vocht stroomt over mijn gezicht, ik moet mijn ogen sluiten. Onder mij gaat het gegil over in een licht gereutel …………
Hoeveel doden ? vraagt de transportleider 's morgens. In onze wagon "veertien" .
Ik heb een vrouw gewurgd, een oude Poolse vrouw……
Het is na de eerste nacht. In een hoek lift een hoop lijken, waarboven Martha. Met een verwezen uitdrukking zit ze daar. We moeten de lijken naar buiten gooien; één blijkt nog te leven.
De angst voor de tweede nacht. De capo's spreken af wie er vannacht vermoord zal worden. Ze wijzen op verschillende van ons. Het wordt donker. We verweren ons niet. In de doodse stilte begint één te ijlen. Zinloze woorden, die we niet verstaan.
Onmiddellijk wordt er op losgeslagen, links en rechts met gummiknuppels. Ik hoor dat jelui om hulp roepen en ik durf mijn handen niet uitsteken. Je moeder, jij, en je zusje Martha.
's Morgens lig jelui op elkaar, bewusteloos.

Pagina 2
Jij bent er het ergste aan toe, ze hebben je beurs geslagen. Je moeder staart wezenloos voor zich uit. Je zusje reageert op geen enkele vraag. Het is de tweede nacht. De transportleider komt langs de wagon met de opschrijfboek. Het is prachtig lenteweer. Ze heeft een geleend kort zomerjurkje aan met een smetteloos wit kraagje. Het haar is opnieuw bijgewerkt en glanst goudgeel in de zon. Ze is häftling, zoals wij. Hoeveel doden ? vraagt ze. "negen" .
De trein staat stil. We mogen er niet uit. De hele dag zitten we in de zon. We zijn gelukkig, we kunnen ons niet ontluizen. Twee dagen hebben we niet gegeten, per dag 2 lepels water gekregen. Mijn lippen zijn opgezet, mijn tong kan ik niet bewegen. Een beker water wordt een obsessie voor me, een volle beker, die ik met volle teugen leeg kan drinken, alleen. Water dat over de rails stroomt.
De Capo's in onze wagon eten de hele dag maar ook drinken. Warme koffie, koud water, ze drinken, drinken. Ik wil er niet naar kijken. Ik kijk toch. Ik verneder me zo, dat ik om wat water smeek. Ze weigeren en lachen me uit. De Aufseherin verklaart "dat het niet goed is te drinken met een lege maag". Ik kan mezelf wel slaan, dat ik iets gevraagd heb en toch als ik de Capo's 's avonds een emmer zie halen om zich te wassen, doe ik weer een beroep op hun. Ik wil het niet vragen en ik kan niet anders. 's Nachts zie ik alleen maar een volle beker water voor me. Hij zweeft boven mijn hoofd, langs mijn mond, komt weer terug en ik barst in een huilbui uit en gil alleen maar "water". Onmiddellijk komt er beweging aan de andere kant.
Onze mensen …………

Pagina 3
……… Onze mensen houden mijn mond dicht, ze slaan er op los en met mijn laatste krachten bedwing ik mij. Ondanks alle gevaar vragen we om water aan de SS. Er liggen al 8 bewustelozen vóór het nacht is. "Toe, gaan jelui wat dichter op elkaar staan, opdat die zieken wat lucht krijgen". Dat is "kameraadschap" schreeuwt een koude afgebeten stem. Ik vraag me af is dat bittere ironie of zijn deze mensen werkelijk zoo dom dat ze niets van ons lijden begrijpen ? En 's morgens de stramme gestalte in uniform en een opgewekte stem: "hoeveel doden? "
Ze heeft een wollen vest aan. Het is kil vandaag.
Waarheen gaan we en waarom ? Krijgen we eten ? "Vandaag niet" antwoordt ze haastig. "Morgen"? "Dat weet ik nog niet. Ik heb maar geen brood meegenomen, ik weet niet wat ik er mee doen moet" zegt ze als ze in haar eigen wagon terugkomt en met de SS mee eet.
We krijgen die dag 4 lepels water en niets in mijn leven heeft mij zooveel opoffering gekost. Ik drink 2 lepels en gebruik de andere 2 om me te wassen.
Ik scheur een stuk van mijn hemd ………….

Pagina 4
……. hemd, dat ik nat maak, was mijn gezicht en handen en dan van onderen. Alles schrijnt en het koude water is een weldaad.
Soms staan we uren en dagen stil, zonder dat we uit de trein mogen omdat ze zelf niet weten wanneer we vertrekken. We geven elkaar onze luizen en als er een opstaat om onder de wagons haar behoefte te doen, stijgt er een bedwelmende lucht uit de kleren. We menstrueren, we hebben geen verband, geen water, geen zeep. We zijn vrouwen geweest. Door de pakken vodden, die tussen ons liggen en die we uit het luizenkamp hebben moeten meenemen, zijn we allen aangestoken en we proberen ze zelfs in de wagon nog zoveel mogelijk te knappen. We generen ons niet meer en halen onze schouders op als de Aufseherin ons uitscheldt voor luizenwijven. Ze lopen overal, over mantels en kousen.
We staan stil, we rijden terug, we staan stil.
Dagen geen eten, dan een dag een hand rauwe vermicelli. Dagen geen eten, dan een dag 6 mosselen in scherpe mosterdsaus. Dagen ………..

Pagina 5
…….. Dagen geen eten, dan een dat wat rauwe aardappelen. Dan, Goddank een kamp, en we krijgen brood en een beker warme pap. De volgende dag minder brood maar we zullen dan ook meer pap krijgen. Het brood is uitgedeeld, de pap nog niet.
"Instappen" luidt dan plotseling het bevel en we worden de wagons ingeslagen en getrapt, zonder pap. We rijden tien minuten, we staan stil. Die dag denken we en spreken we alleen maar over warme pap.
Dan zien we Hannover, zien we Brunswijk. We zien Hamburg. We zien slechts ruines. De gehelen dag rijden we van het ene station in Hamburg naar het andere en weer terug.
De bloesems bloeien tegen de scheefgezakte gevels, de crocussen kleuren in de verlaten tuinen, puin en puin, waartussen de gaten vol zonneschijn.
Ik zie de Elbe en heb dubbel heimwee naar Amsterdam. Alleen hierdoor is Hamburg mij sympathiek. Ze is on-Duits met haar gezicht naar de zee. Er lopen nog mensen.
Jeanette Mac Donald …………….

Pagina 6
Jeanette Mac Donald zingt tussen de ruines over San Francisco.
Wij rijden door de ruines van Hamburg en dan, vrouwke, maak ik dit gedichtje voor je:

De eerste warme zonnestralen
De wind waardoor de molens malen
De boter- en de dotterbloemen
De bloesems waar de bijen zoemen
Mijn Kind, dat is voor niemand alleen
Dat is voor jou en iedereen.

De sterren en de stille maan
De wolken, die naar huis toe gaan
De dauwdruppel in het vochtig gras
De plons der kikkers in de plas
Mijn Kind, dat is voor niemand alleen
Dat is voor jou en iedereen.

De vogels in hun voorjaarsvlucht
De regenboog, diep in de lucht
Het zilver van de berkenstammen
Het goud en geel der vliegezwammen
Mijn Kind, dat is voor niemand alleen
Dat is voor jou en iedereen.

Pagina 7
Ons weerzien op een blijde dag
Je snuitje met een innige lach
Je armen om mijn hals geslagen
Je ogen, die om liefde vragen
Mijn Kind, dat is niet voor iedereen
Dat is voor jou en mij alleen.

RIA DE KORTE

Naschrift van Jeanne Gompers:

Ria de Korte was een vriendin van mij waarmee ik de laatste transporten samen was. Zij was getrouwd met Fransman en woonde, Nic. Witsenstraat 5 te Amsterdam.
Dit gedicht heeft ze in de veewagon gemaakt. Haar dochtertje is ondergedoken. Jelui kan begrijpen wat er in mij omging toen zij dat gedicht voorlas; ons lot is hetzelfde.
Gelukkig zijn onze kinderen gered.

Op transport naar Zweden
Mei 1945
Jeanne Gompers-Barmes

Alle rechten voorbehouden