Marianne heeft tot 1924 bij haar ouders thuis gewoond en daar in 1913 een zoon gekregen van een onbekende vader. Zij verdiende de kost als werkster en haar zoon eerst als loopjongen voor een bloemenzaak; later heeft hij het tot steendrukker gebracht. Hij is vlak voor de oorlog getrouwd met een niet-joodse vrouw en kreeg met haar samen een dochter. Beiden hebben de oorlog overleefd, maar zijn in de 70-er jaren overleden.
Op het eind van de twintiger jaren heeft Marianne nog een paar keer geprobeerd zelfstandig te wonen en te werken, maar keerde telkens na enkele maanden weer terug naar Het Apeldoornse Bos.
Verhaal