Louis, (doorgaans Loetje genoemd) en Hans Cohen waren kinderen van Mozes Cohen en Betje van Gelder. Hun ouders trouwden in 1930 en woonden toen in Rotterdam, waar zij beiden werden geboren. In 1936 verhuisde het gezin Cohen naar Den Haag, waar vader en moeder torn elk op een ander adres gingen wonen.
Toen Louis werd geboren, was zijn vader 58 en zijn moeder 25 jaar oud. Mogelijk door het grote leeftijdsverschil tussen vader en moeder van 33 jaar, heeft het huwelijk van hun ouders ongeveer 6 ½ jaar geduurd en op 22 April 1937 werd de echtscheiding uitgesproken door de Arrondissements Rechtbank in Den Haag.
Inmiddels was er in 1934 nog een derde zoon geboren, Maurits genaamd. Na de scheiding van hun ouders werden de drie kinderen in 1939 geplaatst in de Berg Stichting in Laren, een Joods tehuis voor kinderen uit arme families, wiens ouders uit de ouderlijke macht waren ontzet of gescheiden waren. In opdracht van de Duitsers werd de Berg Stichting in Laren in 1942 in beslag genomen en door toedoen van de toenmalige directeur Jan Reitsema werden kinderen en personeel ondergebracht op Rapenburg 92-96 in Amsterdam, waar het Leger des Heils de gebouwen ter beschikking stelde. Reitsema regelde niet-Jood verklaringen; zijn kinderen werden op papier “Mischlinge” en hij zorgde voor onderduikplaatsen in de Haarlemmermeer.
Louis kwam toen terecht in Nieuw Vennep. Op een dag was hij met een kleinzoon van Boer Boogaard aan het fietsen, toen zij onderweg werden aangehouden en gearresteerd. Op 7 Januari 1944 werd hij in kamp Westerbork geregistreerd en verbleef in barak 35, totdat hij op 25 Januari 1944 werd gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij onmiddellijk bij aankomst op 28 Januari 1944 werd vermoord.
Hans kwam terecht in Rijssenhout. Hij zat daar op school toen daar NSB’ers kwamen vragen wie er uit Rotterdam kwam. Hans, toen ongeveer 11 jaar oud, heeft zijn vinger opgestoken. Hem is toen verteld dat zij die avond zouden terugkomen voor nadere informatie. Zijn onderduikmoeder protesteerde luid en verklaarde dat Hans geen Joodse jongen was. Hans werd meegenomen naar de schuur waar zijn broek naar beneden getrokken werd en gezien werd dat hij besneden was. Hij moest direct mee. In Kamp Westerbork werd Hans geregistreerd op 28 October 1943, verbleef in barak 67, totdat hij op 16 November werd gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij onmiddellijk bij aankomst op 19 November 1943 werd vermoord.
Maurits, die de Sjoa heeft overleefd door de onderduik vertelt uit eigen herinnering, hoe hij en zijn broertjes door het verzet gered werden. Zij verbleven toen al op Rapenburg 92-96 in Amsterdam waar de Berg Stichting sinds 1942 was gevestigd. Toen zij op een dag met alle andere kinderen op straat wandelden, werden zij door een vrouw, Lies de Jong, uit de rij gevist en mee getrokken in een urinoir waar vliegensvlug de Jodenster van hun kleding werd geknipt. Daarna werden zij naar Truus de Swaan gebracht die Maurits onderbracht bij boer Johannes Boogaard in de Haarlemmermeer. Zijn broer Hans kwam in Rijssenhout terecht en Louis in Nieuw Vennep.
Nadat hun ouders waren gescheiden, woonde hun vader Mozes Cohen in de Obrechtstraat 556 en hun moeder, Betje van Gelder in de Fahrenheitstraat 753, beiden in Den Haag. Zij werden vanaf hun respectievelijke adressen op verschillende data naar Kamp Westerbork gestuurd en op transport gesteld naar het Oosten, waar Mozes Cohen in Auschwitz en Betje van Gelder in Sobibor werden vermoord.
Stadsarchief Rotterdam, gezinskaart Mozes Cohen; Gemeente Archief Den Haag, gezinskaart Mozes Cohen; het archief van de Joodse Raad, registratie kaarten van Mozes Cohen, Betje van Gelder, Louis en Hans Cohen, een toevoeging van een bezoeker van de website en de website http://www.joodsamsterdam.nl/rapenburg-92-96-bergstichting/.