Alice Droller kreeg haar toneelopleiding in Duitsland, waar ze speelde bij de Reinhardt Bühne in Berlijn. Tussen 1926 en 1932 trad ze 0p als toneelspeelster, o.a. in Bremen en bij het National-Theater te Mannheim. In ’32 besloot Alice, die als achtjarige al gedichten schreef, zich te gaan toeleggen op eigen werk; aan het eind van dat jaar presenteerde ze haar eerste zelfstandig opgezette voorstelling, die goed werd ontvangen. Bekende impresario’s toonden interesse, maar het hele gezin Droller vluchtte al in 1933 voor de opkomst van het nationaal-socialisme. Haar ouders gingen met twee van hun kinderen naar Den Haag waar ze een pension begonnen. Alice vertrok naar Wenen. Daar werkte ze als serveerster. Later was ze kamermeisje, kleedster en souffleuse in Parijs.
In 1933 voegde Alice zich bij haar ouders.
In Nederland maakte ze al snel contacten met Nederlandse artiesten. Dankzij spraaklessen sprak ze snel goed Nederlands. Met een pianiste en een kleinkunstenaresse vormde ze Dorell’s Drie Dames Cabaret, het eerste geheel vrouwelijke cabaretgezelschap in Nederland. Optredens in Den Haag en de provincie waren succesvol, maar een optreden in 1936 in het Amsterdamse Rika Hopper Theater werd afgekraakt. In het seizoen 1936-1937 kwam 'Alice Dorell' met een nieuw gezelschap,De Lantaarn waarin ze jong Nederlands talent de kans gaf toneelervaring op te doen. Dorell maakte geen plat amusement; haar teksten waren intelligent en hadden literaire kwaliteit. In de voorstellingen van haar gezelschap De Lantaarn waren veel verwijzingen naar het nazi regime te vinden; het werd dan ook bijna verboden omdat het als “buitenlands” cabaret de Nederlandse kunstenaars in gevaar zou brengen; de Nederlander H. Perquin nam daarop de leiding over. Het publiek voor het politiek getinte theater van De Lantaarn was te klein: tussen 1938 en 1040 maakt Dorell onder de naam Cabaret De Pinguin voorstellingen waarin dans en amusement een grote rol spelen. In 1940 werd Alice gedwongen Den Haag (waar het gezin Droller in de Bagijnestraat woonde) te verlaten en zich in Utrecht te vestigen. Ze trad in ’41 nog op in een toneelstuk onder regie van Max Ehrlich en Werner Levie en zou plannen hebben voor een vlucht naar Engeland. Het aanbod van Pequin, die katholiek was, om haar via een huwelijk te beschermen, slaat ze af. In ’42 volgt deportatie met het eerste transport uit Nederland, via Westerbork naar Auschwitz, waar ze in hetzelfde jaar is vermoord.
Katja B. Zaich, "Ich bitte dringend um ein Happyend." Deutsche Bühnenkünstler im niederländischen Exil 1933-1945, (Frankfurt am Main, 2001), 92-99.
P.H. Honig (ed.), Acteurs- en Kleinkunstenaarslexicon. 3200 namen uit 100 jaar Nederlands toneel, (Heino/Diepenveen 1984), 220-221.
In gemeentearchief van Den Haag berusten foto’s van Alice Droller tijdens repetities in 1937.