Biografie

Over Benjamin Emanuel Asscher

Benjamin Emanuel Asscher was de zoon van Emanuel Benjamin Asscher en Betje de Vedder.
Hij trouwde met Esther Cohen in 1885 in Arnhem. Hij had een zoon Emanuel Benjamin.
Toevoeging van een bezoeker van de website

Bejamin (Benoit) Emanuel Asscher studeerde rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde daar in 1881 op het proefschrift De verjaring in het internationaal privaatrecht. Hij was actief als jurist, politicus en bestuurder en speelde een grote rol in de joodse gemeenschap. In 1921 werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1939 ontving hij voor zijn tachtigste verjaardag de Zilveren Eremedaille van de stad Amsterdam.
Zie voor meer informatie: R. Fuks-Mansfeld (red.), Joden in Nederland in de twintigste eeuw. Een biografisch woordenboek (Utrecht 2007) 8.

Hij stierf op 5 augustus 1941. In Het Joodsche Weekblad van 8 augustus werd een overlijdensadvertentie geplaatst en tevens stond op de voorpagina een korte necrologie.

Benjamin Emanuel Asscher was oud-voorzitter van de Permanente Commissie tot de Algemene Zaken van het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap en van de kerkeraad van de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge en oud-lid van de gemeenteraad van Amsterdam. Ruim een kwart eeuw (van 5 juli 1904 tot 1 oktober 1929) was Asscher voorzitter van de Amsterdamse Kerkeraad. In 1906 werd hij lid van de Centrale Commissie en direct daarop lid van de Permanente Commissie, waarvan hij in juni 1918 voorzitter werd. Na zijn aftreden in 1932 bleef Asscher raadsman van het Kerkgenootschap. Vele jaren was hij voorzitter van de Nederlandse afdeling van de Alliance Israélite Universelle en van de vereniging Misgab Lajeled. Bij zijn 80ste verjaardag kreeg hij de zilveren medaille van de Stad Amsterdam.

Een week later verscheen in Het Joodsche Weekblad een uitvoeriger necrologie, geschreven door D.M. Sluys. Over Asscher schreef hij:

“Logisch denkend, scherpzinnig van oordeel, praktisch van blik, slagvaardig in het debat, vaardig ook met de pen, spreker en redenaar, vrij van pathos en valsche rethoriek, doch zijn redevoeringen vaak versierend met dichterlijke beelden en met geestige uitvallen kruidend, daarbij uitnemend stylist, vol van natuurlijker humor, doordringend in de 'feeling' van een vergadering, kenner van wet en recht, niet ontbloot van eenige wetenschap van de godsdienstige voorschriften, die de Joodsche levenspraktijk beheerschen, vrij van zelfoverschatting, bovendien een grooten gemeenschapszin bezittend * Een groot vriend heb ik in hem verloren. Ik zal hem zoolang mij het leven D.V. gegund is, in eere en dankbaarheid blijven gedenken.”
Het Joodsche Weekblad, 8 augustus 1941, 1 en 11; Het Joodsche Weekblad 16 augustus, 4