Toespraak Hans Davidson bij de onthulling van Stolpersteine voor Bertha Davidson geboren Salomon en Walter Barend Davidson, Venestraat 3 te Zwolle, 25 maart 2015
In de tweede wereldoorlog zijn meer slachtoffers gevallen dan in elke andere oorlog ooit. Alleen al in Rusland zijn 20 miljoen mensen om het leven gebracht, er zijn 6 miljoen joden vermoord. Deze cijfers zijn zo enorm dat je er eigenlijk niets bij kunt voorstellen. Je kunt het natuurlijk anders zeggen, namelijk, dat er 20 miljoen keer een Russische man, vrouw of kind de dood heeft gevonden of dat er 6 miljoen keer een joodse man, vrouw of kind vermoord is. Maar om het echt duidelijk te maken en het echt te doen voelen is het nog het beste om diegenen die omgekomen zijn als individu te beschrijven. En daarom wil ik U vertellen over twee familieleden die ik nooit gekend heb maar toch ken omdat ik mij er een beeld van heb kunnen vormen uit mijn archief.
Mijn grootmoeder van vaders kant, Bertha Salomon, is geboren in 1875 in het stadje Dülmen in Duitsland, vlakbij Münster. Haar vader had daar een slagerij, het was een familiebedrijf, iedereen hielp mee. Ze waren joods, niet erg gelovig, meer cultureel en traditioneel. Op een dag kwam daar Isidore Davidson, een jongeman uit Zwolle, werken als gezel. In die tijd gingen gezellen als leerling van slagerij tot slagerij totdat ze bekwaam genoeg waren om als meester voor zichzelf te gaan werken. Hij was een zwaar gebouwde man met een rond gezicht, handen als schotels, vingers als worstjes en was op zijn jonge leeftijd al kalend. Bertha was een klein en rond vrouwtje, niet moeder's mooiste en al wat ouder. Ze zagen wel wat in elkaar en trouwden in 1905. Bertha wilde graag bij haar familie blijven en Isidore was goed ingeburgerd. Samen begonnen ze voor zichzelf en bouwden een groot slagerij bedrijf op in de stad.
Ze kregen vijf kinderen, de eerste overleed als baby, maar daarna kwamen Herman, Walter, Johanna, en een nakomertje, Dolf, mijn vader. Herman en Walter werkten in de slagerij, Johanna ging naar het conservatorium en Dolf, die goed kon leren, ging naar het gymnasium.
Het bedrijf deed het goed, de familie Davidson was gezien in de stad, en ze waren goedgeefs. Isidore had ook een catering business en deelde, via de pastoor, overgebleven voedsel uit aan arme mensen. De depressie in Duitsland met de bijbehorende deflatie ruïneerde de Davidsons. Geld was zo weinig waard dat Isidore met twee knechten koeien moest kopen omdat zij ieder een koffer met geld mee moesten nemen. Hij vertrouwde banken niet en bewaarde baar geld dat ten slotte minder waard was dan het papier waarop het gedrukt was.
Het bedrijf krabbelde weer op maar een nieuwe dreiging, ditmaal nog gevaarlijker, overspoelde Duitsland. Het nazisme en de bijbehorende Jodenhaat werd al gauw duidelijk. Al in 1933 werd de slagerij aangevallen en vernield. Walter werd met een mes mishandeld. Niet lang daarna stonden er mensen van de Nationaal Socialistische partij voor de winkel om mensen te bedreigen die naar binnen wilden. Sommige van de mensen die geholpen waren met voedsel liepen voor de winkel rond met borden waarop stond: ''koop niet bij joden.'' Mijn vader was nog aangedaan toen hij mij dat, vele jaren later, vertelde. De hoeveelheid vlees dat Isidore mocht verkopen werd zo bekort dat het onmogelijk werd om de slagerij voort te zetten. In die tijd weigerde de Nederlandse regering Duitse Joden toe te laten in het land in de valse hoop om zo weer neutraal te blijven. De Davidsons konden wel remigreren omdat zij Nederlander waren. In 1938 verhuisden ze naar Zwolle, met achterlating van ongeveer al hun bezittingen en geld; het gebouw werd door de nazi's verhuurd aan een lokale slager die nooit de huur heeft betaald.
In Zwolle vonden Isidore en Bertha, Walter en Dolf, die na een half jaar van het gymnasium was gestuurd en ook slager werd, een huis op de Venestraat 3a en handelden in vlees. Walter werkte eerst in een slagerij in Tolkamer, later bij de Jong op de Melkmarkt. Isidore kwam in 1939 om het leven bij een motorongeluk op een besneeuwde weg in Windesheim. Om de familie te ondersteunen die nu uitgebreid was door zijn huwelijk met Saartje Jakobs handelde Dolf in vee totdat dit, in September 1941, ook verboden werd. Daarna werkten Walter en Dolf illegaal als slagers.
Op 3 oktober 1942 werden Walter, Dolf en Saartje opgepakt en naar de gymnastiekzaal van het Gymnasium Celeanum op de Veerallee overgebracht, met nog 200 andere, voornamelijk jonge, joodse mensen, zogenaamd om via het doorvoerkamp Westerbork naar Poolse werkkampen te gaan. Na een vreselijke nacht werden ze vervoerd per trein naar Westerbork. Binnen drie maanden waren bijna allen vermoord, de meeste in het vernietigingskamp Auschwitz. Dolf en Saartje ontsprongen de dans, Dolf had net een meniscusoperatie gehad en een medelijdende Duitse soldaat die dat zelf ook ondergaan had liet hen gaan. Met zijn drieën woonde ze nu in de Venestraat terwijl hun situatie door de steeds grotere beperkingen gedurig moeilijker werd. De enige hulp in die tijd kwam van een vriend van de familie, Hendrik Maten, die iedere vrijdag als hij naar de markt kwam stiekem een mandje met voedsel aan de deurknop hing. Op een dag ging de deur half open en een vrouw zei tot hem: je hoeft niet meer te komen, hoor, ze zijn toch weg. Hendrik eert ons vandaag met zijn aanwezigheid. Dolf en Saartje konden nog net onderduiken, Bertha was niet zo gelukkig en werd afgevoerd naar het dodenkamp Sobibor. Van de 250.000 mensen die daar heengevoerd werden zijn er tenslotte 50 teruggekomen.
Vandaag help ik met de onthulling van de stolperstenen van mijn grootmoeder en mijn oom. De betekenis daarvan is niet alleen de herdenking van twee mensen die door een racistisch en gewelddadig regime om het leven zijn gebracht. Het dient ook als een waarschuwing. De situatie in de huidige wereld is niet veel anders dan in de jaren 30. De dreiging van geweld in woord en daad neemt steeds toe, komt ook steeds dichter bij ons land en is gedeeltelijk al hier. Nederland en zijn inwoners zijn steeds meer onverdraagzaam geworden. Tolerantie van deze intolerantie heeft geleid tot het uiteenvallen van de maatschappij. Het ziet er naar uit dat de Nederlanders en Nederland niet geleerd hebben van het verleden en toelaten dat het recht op vrijheid van meninguiting misbruikt wordt en gedrag dat daaruit voortkomt tolereren. Politieke correctheid heeft zijn grenzen. Wie niet van de geschiedenis leert is gedoemd die te herhalen. Deze keer zijn het niet alleen de joden, de communisten, de homoseksuelen, de zigeuners en de Jehova's getuigen die gevaar lopen. Het bestaan van de zwijgende onverschillige meerderheid staat ook op het spel. En zo kan het komen dat, eens, ergens, iedereen in deze zaal zich terug zou kunnen vinden in een gymnastieklokaal, met nog 200 anderen, omgeven door schreeuwende mensen met wapens, wachtend op een onvermijdelijke dood. Wie niet horen wil....
Bij de Stolpersteen:
Wij staan hier bij wat beschouwd kan worden als de grafstenen van twee van mijn vermoorde familieleden. Grafsteen zijn er eigenlijk alleen maar voor de nabestaanden. Het doet mij persoonlijk goed dat er nu eindelijk een plek is waar ik mijn oom en grootmoeder kan plaatsen. Ze zijn niet meer opgelost in "Nacht und Nebel" zoals de nazi's dat zo aardig konden zeggen. Deze kleine stenen zijn ook een symbool. Ze duiden aan dat het echt gebeurd is en dat dit te ontkennen een morele en feitelijke misdaad tegen de menselijkheid is. En ze symbolizeren ook hoop. Hoop dat dit een les zal zijn voor deze en volgende generaties en dat het zal leiden tot waakzaamheid en de moed om op te staan tegen degenen die de geschiedenis willen herhalen.
Dank U dat U met mij deze twee mensen hebt willen eren met Uw aanwezigheid.