Gezinshoofd Käthe had de Duitse nationaliteit. Hans Bernstein was op 26 november 1937 vanuit Amsterdam naar Zaandam gekomen. Daar werd hij chef van de afdeling ‘stoffen hoeden’ in Poppert’s hoedenfabriek aan de Bootenmakersstraat. Hij woonde toen bij A. Stadt op de Czarinastraat 36a. Op 23 februari 1939 verhuisde hij naar de Anna Paulownastraat 17, waarheen ook zijn ouders kwamen.
Op 28 februari 1940 stierf Hans’ vader, Samuel. Hij werd ter aarde besteld op de Joodse begraafplaats aan de Westzanerdijk. Op het graf staan de namen van Samuel, ‘een orthodoxe man met volmaakte levenswandel’, van diens vader Josef Chaim Bernstein, met volgens Oekraïens gebruik de algemene titel ‘Moharar’ (Morenu Ha Rav Rabbi, ‘onze rabbi’, maar feitelijk ‘mijnheer’), en van zijn moeder: Hinde. ‘Het jaar waarin de kroon van zijn hoofd viel was 700 zonder de 5’, d.w.z. Samuel stierf in het joodse jaar 5700. Käthe Bernstein-Erle werd vervolgens hoofdbewoner.
Hoewel moeder en zoon Bernstein, als Duitse Joden, in januari 1942 naar Westerbork dienden te gaan, was hun situatie bijzonder. Käthe mocht vanwege haar leeftijd naar Amsterdam en Hans had zich ziek gemeld. Dat deed hij om drie dagen na de verplichte vertrekdatum in het huwelijk te kunnen treden met Betty de Levie. Dat gebeurde op 22 januari. Ook Betty gaf op ziek te zijn. Het jonge paar kreeg uitstel van vertrek tot 14 februari. Vanwege het uitstel trokken moeder en zoon, en mogelijk ook de schoondochter, in bij Taeke en Johanna Jansonius, die op de Heerengracht 63 te Zaandam woonden. Aannemer Taeke werkte net als Hans in Poppert’s Hoedenfabriek, in de Bootenmakersstraat. De dochter van het echtpaar Jansonius (1937) kan zich nog herinneren dat mevrouw Bernstein in haar bed sliep. De situatie was echter niet houdbaar, en na een paar dagen gingen de beide Bernsteins alsnog naar Amsterdam.
Hans Josef en Betty Bernstein-de Levie ondervonden in Westerbork geen bescherming van hun Duitse afkomst. Zij werden al vroeg, op 6 november 1942, met de ‘Nederlandse’ transporten naar Auschwitz gestuurd. Gertrude, de zus van Betty, zat in hetzelfde transport. Hans hoorde bij de mannen die onderweg, in Cosel, moesten uitstappen en in de werkkampen in Opper-Silezië te werk werden gesteld. Hij bezweek voor 31 maart 1944 op een onbekende plaats in Midden-Europa, vermoedelijk 36 jaar oud. Betty (net 36) ging door naar Auschwitz, waar zij op 9 november 1942 meteen na aankomst om het leven werd gebracht.
Käthe Bernstein-Erle (71) ging op 8 december 1942 op transport naar Auschwitz, een maand na haar zoon en schoondochter. Zodra zij daar op 11 december 1942 binnenkwam, werd zij door vergassing om het leven gebracht. Een dochter van Käthe en Samuel, Rita, slaagde er in om voor de Holocaust naar Engeland en vervolgens Australië te vertrekken. Zij overleefde de oorlog.
Bron: Joods Monument Zaanstreek