Verhaal

In Memoriam II

Max de Leeuw is de oudste zoon uit het huwelijk van veehandelaar Aron de Leeuw en Hermina de Leeuw-Israëls. Max heeft twee broertjes, de tweeling Nico en Siegfried.

Max is geboren in Groningen en emigreert op onbekende leeftijd (met zijn ouders) naar Duitsland. Begin 1924 is zijn woonplaats Hamburg. In het Militieregister van Amsterdam (jaargang 1924) staat vermeld dat hij de H.B.S. heeft gevolgd en werkzaam is als volontair. Dit betekent dat hij als vrijwilliger werkt, niet alleen met de intentie om iets om handen te hebben, maar vooral om een vak te leren en na verloop van tijd door te kunnen stromen naar een betaalde baan, met andere woorden, dat hij carrière wil maken. In maart 1925 begint zijn dienstplicht, hij wordt ingelijfd bij het 7e Regiment Infanterie. Vanuit Duitsland verhuist hij in maart 1934 naar Apeldoorn.

Max verblijft er een periode bij zijn oom en tante, Bernard en Jule de Leeuw, Meester van Hasseltlaan 13. In mei 1938 verhuizen zij in dezelfde straat, naar nummer 10 II. Later voegt hij zich bij zijn ouders en broers in de Catharina van Reesstraat 10. Max staat vermeld als reiziger en fabrikant. Het betreft de ‘Chemische Fabriek Sanitas’, het register van de Kamer van Koophandel omschrijft de zaak als volgt: fabricage van reinigingsmiddelen. Het kantoor is op het woonadres gevestigd en de zaak zelf aan de Griftstraat op nummer 4. Opvallend is de notitie dat Max eerder in Amersfoort ingeschreven heeft gestaan in de Kamer van Koophandel.

Als het Nederlandse leger zich gaat voorbereiden op een eventuele inval door nazi-Duitsland wordt ook Max gemobiliseerd, maar na twee weken wordt hij naar huis gestuurd; ‘ontslagen vanwege gebreken’.

Rosel Wolf, beter bekend als Rosa, is de dochter van Simon Wolf, slager en cateraar, en van Frieda Wolf-Metzler. Rosa heeft één zus, Elisabeth(a) Else Landsberg-Wolf, die op 27 mei 1898 in het Duitse Kastellaun wordt geboren. Elisabetha komt in maart 1942 om het leven, in het getto van Piaski, in bezet Polen.

Rosa komt voor het eerst in beeld in het archief van Rotterdam. Ze komt in het voorjaar van 1934 uit het Duitse Keulen naar Rotterdam. Daar werkt ze als afdelingscheffin in warenhuis De Bijenkorf. Ze woont vervolgens een periode in Den Haag en keert in het najaar van 1936 weer terug naar Rotterdam. Haar functie is nu adjunct-directrice in hetzelfde warenhuis. Het filiaal van De Bijenkorf in Rotterdam wordt door het bombardement op 14 mei 1940 grotendeels verwoest. Rosa verhuist in oktober 1940 van Rotterdam naar Bussum, waar ze enkele weken woont. Opvallend genoeg vermeldt het Vreemdelingenregister van Apeldoorn haar op 9 oktober 1940 als vertrekkende van het adres van de oom en tante van haar latere man Max (Meester van Hasseltlaan 10 II in Apeldoorn) naar Bussum. Mogelijk heeft Rosa de tijd als logé of ter overbrugging bij het echtpaar doorgebracht en is om die reden het adres niet in de gemeentelijke administratie terug te vinden.

Op 11 november 1940 vestigt zij zich in Naarden en gaat in de Van Ostadelaan wonen op nummer 3. Bij haar inschrijving staat: ‘zonder beroep’.

Het is niet bekend hoe en wanneer Max en Rosa elkaar hebben leren kennen, mogelijk is haar komst naar de Meester van Hasseltlaan 10 II in oktober 1940 de eerste ontmoeting geweest, het kan ook zijn dat zij daar tijdelijk woonde omdat zij Max al eerder kende.

Het stel trouwt op 17 februari 1942. De huwelijksvoltrekking vindt plaats in Naarden. Aron, de vader van Max, is getuige bij het huwelijk. De akte vermeldt dat de ouders van Rosa zijn overleden en wekt bovendien de indruk dat Max nog steeds werkzaam is als fabrikant. Rosa trekt in bij Max, die nog bij zijn ouders in de Catharina van Reesstraat op nummer 10 woont.

Max is vanaf 1 juli 1942 in dienst van het Apeldoornsche Bosch. Hij werkt bij de estafette- en boodschappendienst van de Joodse Raad; dit is te vergelijken met het werk van bode. Hij wordt op 22 september 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd, Rosa volgt twee weken later; zij wordt net als vele andere Joden in de nacht van twee op drie oktober 1942 uit haar huis gehaald en aansluitend in Kamp Westerbork geregistreerd. De periode tussen drie en vijf oktober 1942 is een chaotische periode in het kamp. Oorzaak is de circa tienduizend nieuwe Joden die daar toen, deels vanuit werkkampen in Nederland, worden geregistreerd. Iedereen krijgt dezelfde registratiedatum. Als verblijfplaats van Max wordt barak 84 genoemd (een woonbarak voor ouderen) en later barak 22 (kazerne).

De zaak van Max wordt onteigend. In het dossier van de Kamer van Koophandel wordt genoteerd: ‘Betreffende de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven is met ingang van 16 mei 1943 benoemd tot bewindvoerdster van bovengenoemde onderneming Omnia Treuhandgesellschaft met de opdracht de zaak te liquideren. Over gelijksoortige gevallen binnen het Joodse bedrijfsleven wordt in de krant openlijk gepubliceerd: ‘Het betreft de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven’. In alle anti-Joodse maatregelen past het beeld dat Max al eerder de zaak aan hen heeft moeten overdragen.

Op de registratiekaart van Rosa die door de Joodse Raad is aangemaakt, staat een aantekening die suggereert dat Rosa bij haar oude werkgever, De Bijenkorf, om referenties heeft gevraagd. De aantekening luidt: ‘Stuur bewijs bontwerkers - aan Bijenkorf Rotterdam’. Vermoedelijk heeft Rosa, of iemand namens haar, als doel gehad om als dwangarbeider, bij de afdeling bontwerkers ingedeeld te worden. Het vervolg is onbekend.

Max schrijft, mede namens zijn vrouw Rosa, vanuit barak 71 een brief naar bekenden van hen: Mientje en Bennie. Het zal vermoedelijk een echtpaar betreffen, vast staat dat zij in Dieren wonen. De kaart is afgestempeld op 25 mei 1943. Beste Mientje en Bennie, Zojuist jullie pakketje ontvangen en wil van mijn schrijfdag gebruik maken jullie hartelijk te danken voor je goede gaven, waarmede Rosel en ik erg blij zijn. Hierna beschrijft hij dat vanaf heden de pakketjes aan de Joodse Raad moeten worden geadresseerd, anders worden de goederen niet geaccepteerd. Ook vraagt hij specifiek of het mogelijk is de volgende keer rookwaar mee te sturen; ‘Wanneer je nog iets te roken over hebt, Bennie, zou je mij een reuzen plezier kunnen doen’ zo schrijft Max. ‘Ik ben gelukkig weer 100% gezond en doe mijn dienst, ik ben bij de Ordedienst. Jammer dat jullie niets meer van de familie horen, ik zou graag weten hoe het gaat. Ons leven gaat hier zo zijn gang en zijn wij blij hier te zijn. Van de ouders en broers heb ik nog niets weer vernomen, nadat zij zijn vertrokken. Vele groeten, ook van Rosel, het beste gewenst jullie’. Het is niet bekend of het woord ‘familie’ waar hij over schrijft zijn familie betreft of die van Mientje en Bennie. Verderop in de brief schrijft hij specifiek over zijn ouders en zijn broers. Deze zijn al op 9 en 16 februari 1943 naar ‘het Oosten’ gedeporteerd, hiervan is het echtpaar De Leeuw zich bewust. Max en Rosel lijken de hoop te hebben gehad nog iets van hen te vernemen.

Op dinsdag 13 juli 1943 vertrekt transport 71 uit het kamp. Onder de 1988 gedeporteerden bevinden zich ook Max en Rosa. De trein met zevenenveertig wagons heeft als eindbestemming vernietigingskamp Sobibor. Bij aankomst op vrijdag 16 juli 1943 worden Max en Rosa in één van de gaskamers van Sobibor van het leven beroofd.

Eén oom van Max, Sallie (*1884), overleeft de oorlog. In 1946 wordt de liquidatie van Sanitas onrechtmatig verklaard en wordt oom Sallie, zolang er geen duidelijkheid bestaat over het lot van Max en Rosa, bewindvoerder van het bedrijf.

Bronnen: Afdeling documentatie van het Auschwitz Museum, het Ministerie van Defensie, stichting Sobibor, gemeentearchief Kastellaun, gemeente Gooise Meren, Stadsarchief Rotterdam, Stadsarchief Amsterdam, Bundes Archiv Gedenkbuch en Groninger Archief, ‘Het Apeldoornsche Bosch’ door Hanneke Oosterhof en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

31 januari 2021