Barend van Thijn, geboren in Krommenie op 29 November 1860, was een zoon van de vleeshouwer Salomon Barend van Thijn en Betje Vet. Na twee doodgeboren kinderen was hij de oudste van de overige 6 kinderen in het gezin. Barend trad in de voetsporen van zijn vader en werd ook slager.
Barend van Thijn trouwde op 13 Maart 1887 in Koog aan de Zaan met Roosje van Thijn, een dochter van de slager Emanuel Levie van Thijn en Sophia Elisabeth Meijer. Het echtpaar kreeg twee kinderen, t.w. Betje in 1888 en Emanuel in 1897. Hun dochter Betje is in de Sjoa vermoord; hun zoon Emanuel overleefde de Holocaust.
Na hun huwelijk hebben Barend en Roosje lange tijd in de Zanddwarsstraat 2 in Amsterdam gewoond. Roosje van Thijn-van Thijn overleed daar echter op 20 Juli 1928 en werd begraven op de Joodse Begraafplaats in Diemen. Nadat zijn zoon Emanuel al in 1924 was gehuwd met Sara Pachter en zijn dochter Betje in 1929 met Jacob Jessurun, en beide kinderen het ouderlijk huis hadden verlaten, verhuisde Barend op 20 Januari 1930 naar het Pretoriusplein 4 in Amsterdam, waarna nog een vier-tal verhuizingen volgden, totdat hij werd ingeschreven op het adres Tilanusstraat 60 I, waar hij inwoonde bij Härtz. Daar is hij op 3 Juni 1942 overleden. Barend van Thijn werd ook begraven op de Joodse Begraafplaats in Diemen.
Bronnen: Stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Barend van Thijn, archiefkaarten Barend van Thijn, Betje van Thijn en Emanuel van Thijn; websites wiewaswie.nl; webstie Het Stenen Archief, graven Roosje van Thijn-van Thijn en Barend van Thijn en het archief van de Joodse Raad, registratiekaart van Barend van Thijn.