Verhaal

Op de foto in oorlogstijd. Eduard en Frits Siegfried Hollander en hun moeder Suus.

In het boek Op de foto in oorlogstijd. Studio Wolff, 1943 van Tamara Becker en An Huitzing (Lecturis, 2017) is een foto en verhaal opgenomen over Eduard en Frits Siegfried Hollander.

Op de foto in oorlogstijd gaat over een deel van het oeuvre van Annemie Wolff (1916-1994): de teruggevonden honderd fotorolletjes uit 1943 met portretten van 440 mensen.

Over Eduard en Frits Siegfried Hollander (p. 358-361):

Op 11 augustus, een bewolkte en regenachtige dag, liep Suus Hollander-Denekamp vanuit de Scheldestraat in een paar minuten naar Annemie. Eind juni was ze voor pasfoto’s langs geweest met haar zoons Frits en Eduard; toen had Annemie hen niet in het kasboek opgenomen. Nu had Suus zich netter aangekleed en een ketting omgedaan en nam Annemie een serie foto’s van haar. Suus woonde op kamers in de Scheldestraat.[i] Ze had lange tijd in Rotterdam gewoond met haar man, de bonthandelaar Jacques Hollander, die daar gemeenteraadslid was. Hij was in 1921 overleden; ze hadden drie zoons, Eduard, Frits en Ferdinand. Na Jacques’ overlijden had Suus had enkele jaren buiten Nederland gewoond, in Brussel, Kopenhagen en Hamburg. Lange tijd woonde ze in Den Haag, waar Eduard en Ferdinand werkten en woonden. Frits was nu in Amsterdam; Suus had een paar maanden bij hem gelogeerd voor ze een kamer had gevonden. Suus’ jongere zus Minnie woonde sinds een tijdje ook weer in Amsterdam, in de Maasstraat.

Suus’ zoon Eduard, van wie Annemie eind juni een pasfoto had genomen, was op 10 juli 1943 gearresteerd. Hij was advocaat en procureur in Den Haag geweest en werd beschuldigd van hulp aan Joden en ‘Arisering’ van Joodse goederen. Eduard was opgepakt door de chef-rechercheur van de afdeling Judenreferat van de SD, de NSB-er en Jodenjager Kees Kaptein, berucht om zijn gewelddadigheid. Eduard zat in de gevangenis in Scheveningen, bijgenaamd het Oranjehotel vanwege de verzetsmensen die er werden opgesloten. Een van zijn celgenoten was Cees Schüngel, commandant van de verzetsgroep Binnenlandse Strijdkrachten. In 1948 zou hij opschrijven hoe Eduard mishandeld werd tijdens het verhoor en hoe Kees Kaptein dreigde: ‘Wacht maar, we zullen je naar Mauthausen sturen, daarvandaan is er nog nooit eentje teruggekomen.’[ii] Eduard werd inderdaad gedeporteerd: hij werd in Vught opgesloten en vandaar in november naar Auschwitz gestuurd, waar hij op schrikkeldag in 1944 werd vermoord. Vijf maanden daarvoor was in Den Haag zijn dochter uit zijn tweede huwelijk geboren. In 1949 werd Kees Kaptein geëxecuteerd, veroordeeld als ‘het ernstigste en afschuwelijkste geval van Jodenvervolging in Nederland’.[iii]

Suus’ andere zoon van wie Annemie een pasfoto had genomen, Frits, was koopman geweest en had veel gereisd. In 1932 was hij naar Roemenië vertrokken, waar hij zijn tweede vrouw ontmoette. Hun zoon was inmiddels negen jaar oud. Sinds vier jaar woonde Frits met zijn gezin in Amsterdam. Zijn vrouw was katholiek, maar dat kon Frits niet redden. Op 7 oktober 1943 zou in Amsterdam ook hij door de Haagse SD gearresteerd worden. Hij had 113 gulden en een vulpen op zak, maar geen persoonsbewijs. Frits werd naar Den Haag overgebracht naar de beruchte Villa Windekind, waar de SS verhoren afnam. Op 28 januari 1944 kwam hij als strafgeval in Westerbork. Een half jaar later kwam hij om, ergens in Midden-Europa.

In september 1943 kreeg Suus een afwijzend antwoord van bureau Calmeyer, op een aanvraag die zij en haar zus Minnie een jaar eerder hadden gedaan. De zussen hadden het beloofde genealogische onderzoek nooit geleverd. Op 4 november kwamen ze in Westerbork aan. Minnie werd in januari 1944 in Auschwitz vermoord. Suus werd naar Theresienstadt gestuurd. Hoewel ze er slecht aan toe was, mocht ze in februari 1945 mee met het transport van mensen die werden vrijgelaten in Zwitserland.[iv] In 1946 kwam Suus ziek terug in Nederland; Jacqueline, de dochter van Suus’ jongste zoon Ferdinand, kan zich herinneren dat zij haar grootmoeder een keer gezien heeft, ‘heel klein en heel ziek’. In september 1946 overleed Suus, zeventig jaar oud.

 

Ferdinand had gewerkt als ambtenaar van het Openbaar Ministerie, maar als Jood werd hij in 1940 ontslagen uit overheidsdienst. In de oorlog verbleef hij een tijd met zijn niet-Joodse vrouw op een boerderij uit haar familiebezit in Barwoutswaarder, bij Woerden. Na de oorlog werd Ferdinand advocaat-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag. In de berechting van oorlogsdelinquenten was hij voorstander van hard optreden tegen economische collaboratie. Vervolgens werd hij Officier van Justitie in Leeuwarden, in Utrecht en daarna in Amsterdam. Als zodanig raakte hij verwikkeld in de zaak Anneke Beekman. Annemie had Anneke in mei 1943 geportretteerd voordat ze onderdook. Na eervol ontslag, vertrok Ferdinand met zijn vrouw naar België. In het gezin werd niet over Ferdinands omgekomen broers Frits of Eduard gesproken. Maar er was wel goed contact met Eduards dochter uit zijn eerste huwelijk, die naar de Verenigde Staten was vertrokken.

 

 

[i] Daar woonden Ernst en Edith Maier-Schischa ook op kamers. Annemie had hen in juni gefotografeerd.

[ii] Brief van C. Schüngel van 01-03-1948 in het CABR-dossier van Cornelis Johannes Kaptein, NA 2.09.09, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952, inventarisnummer 76294.

[iii] Uitspraak van procureur-fiscaal mr. P.S. de Gruyter, in het CABR-dossier van Kaptein.

[iv] De familie Tromp waarvan dochter Ali in mei door Annemie gefotografeerd was, was ook bij deze groep.

------

Redactie Joods Monument, 7 juni 2022: Bij nader inzien is het niet 100% zeker dat de foto die in het boek en boven dit artikel staat werkelijk Eduard Hollander is. De portretfoto op de persoonspagina is afkomstig van een familielid.

 

Alle rechten voorbehouden

Media bestand