Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het bij inwoners van Helmond bekend dat zich
op het adres Hoogeindsestraat 4 Joden bevinden. Naar verluid is deze Joodse familie erg onvoorzichtig.
Andries Koppens wordt op 16 juni 1893 in St. Oedenrode geboren en is de jongste zoon van koopman Jacob Koppens en Mietje de Wit. Het gezin heeft totaal zeven kinderen: Megchelina, Jacob, Samuel, Sara en Andries. Twee kinderen Elisabeth en David overlijden vroegtijdig en halen hun eerste levensjaar niet.
In de twintiger jaren staat Andries in St. Oedenrode geregistreerd. Hij betrekt in 1922 een nieuw gebouwde middenstandswoning aan de Lindendijk. Hij is zelden op dit adres te vinden en de gemeente St. Oedenrode moet regelmatig betalingsherinneringen sturen. Het pand in St. Oedenrode wordt daarom in 1927 onderhands verhuurd. Andries is koopman in manufacturen en vertegenwoordiger en Rotterdam is meer zijn werkterrein. Hij trouwt op 14 juli 1921 in Rotterdam met Maria (Ria) van Leeuwen (geb. Rotterdam 28 oktober 1899). Op 29 januari 1923 wordt hun dochter Milly geboren. Het gezin woont tot 1936 op diverse adressen in Rotterdam en verhuist daarna naar de Luybenstraat in Den Bosch, waar zij tot hun onderduik wonen.
Milly doorloopt in Den Bosch de Nuts-ULO school en slaagt in 1940 voor het A-diploma. Milly ziet wel iets in een opleiding in de mode en gaat naar de modevakschool in Amsterdam. In de hoofdstad ontmoet zij Eduard (Eddy) Vos en zij verloven zich op 14 september 1941.
Lang kunnen zij niet van hun geluk genieten. Eddy wordt op 4 september 1942 op transport gesteld naar Auschwitz. Ook hij wordt 80 km. voor Auschwitz uit de trein gehaald en tewerkgesteld in de Kosel-kampen. Op 31 maart 1944 is hij niet meer in leven.
De familie Koppens besluit na september 1942 onder te duiken in de omgeving van Apeldoorn. Op een gegeven moment is het daar niet veilig meer en duiken zij onder in Helmond en betrekken een huis van de familie Dijckmans. De familie Dijckmans heeft een schoenenwinkel annex schoenmakerij aan het Binderseind en bezit meerdere huizen in de stad. Familie Koppens houdt zich schuil, maar Andries, die veel vrijheid gewend is, heeft het daar moeilijk mee. In de avond waant hij zich veilig en gaat wel eens ‘een luchtje scheppen’. Een onverstandige zet: de familie Koppens wordt verraden.
In het politie-rapportenboek staat vermeld dat in de namiddag van 28 juli 1943 drie Joodse personen in Helmond zijn opgepakt op het adres Hoogeindsestraat 4. Volgens ooggetuigen worden moeder en dochter gillend uit het huis gesleurd door opperwachtmeester Bogaerts en wachtmeester Kool. De familie wordt ‘ten burele gebracht’ en opgesloten: moeder en dochter in cel 1, vader in cel 2. Op 7 augustus 1943 gaan zij onder politiebegeleiding naar de Sicherheitsdienst in Den Bosch.
Volgens gegevens van de Joodsche Raad is de familie Koppens op 15 november 1943 op transport gesteld naar Auschwitz. Dit betekent dat zij niet in Westerbork terecht zijn gekomen, maar in kamp Vught. Het transport vanuit Vught op 15 november 1943 bestaat uit 1149 personen: 485 mannen en 526 vrouwen in de ‘arbeidsgeschikte’ leeftijd, 14 kinderen onder de 15 jaar en 124 personen boven de 50 jaar. Slechts 32 mannen en vijf vrouwen overleven dit transport. Bij aankomst in Auschwitz op 18 november 1943 vindt geen selectie plaats. De mannen zijn in Vught al gescheiden van de vrouwen.
Het gehele transport gaat voor zes weken in quarantaine. In januari 1944 worden verschillende
selecties gehouden, waarbij de overgebleven mannen over andere kampen worden verdeeld. Veel mannen worden tewerkgesteld in de kolenmijnen van Janina en Fürstengrube.
Van de vrouwen is nooit meer iets vernomen. Onder hen breekt buiktyfus, dysenterie en andere ziekten uit en na zeven weken zijn er nog zo’n 20 personen in leven. Slechts vijf vrouwen komen door de selecties van januari 1944. Het Rode Kruis concludeert dat bijna alle vrouwen (en ook kinderen) van dit transport als gevolg van ziekte, uitputting of vergassing zijn overleden en stelt de overlijdensdatum op eind januari 1944.
Verhaal