David Polak was het vierde kind van Hijman Polak en Froukje de Haan. Toen zijn moeder van zijn vader gescheiden was, verhuisde hij in 1903 met haar en zijn broertje Philip van de Plantage Badlaan 17 naar de Nieuwe Achtergracht 112 I hoog: de straat waar zich onder meer de Handwerkers Vriendenkring, sigarenmakerij “Amerika” en diverse diamantslijperijen bevonden.
Op 17 maart 1917 werd hij te klein bevonden om de militaire dienst in te gaan: 1 meter en 539 millimeter werd er heel precies gemeten. David was leerling diamantslijper toen hij voor de militaire dienst gekeurd werd. In 1912 - hij was toen 14 jaar - was hij als roosjesslijper toegelaten voor de opleiding bij diamantslijperij Coster aan de Zwanenburgerstraat. In 1919 rondde hij de opleiding met een succesvolle proeve van bekwaamheid af. Direct hierna werd hij volwaardig lid van de algemene Diamantbewerkersbond ANDB.
Op 27 september 1922 trouwde David in Amsterdam met kostuumnaaister Eva Berlijn, dochter van bakker Levie Mozes Berlijn uit Zelhem en dienstbode Ziena van Gelder uit Hardenberg. Levie Mozes Berlijn was op 21 september 1886 vanuit Doetinchem naar Amsterdam gekomen, waar hij met Ziena van Gelder trouwde. Eén van de getuigen bij het huwelijk van hun dochter Eva met David Polak was Eliazer Hoost, de tweede man van Davids moeder. De biologische vader van David, Hijman Polak, woonde op dat moment in Brussel.
Op 18 december 1923 werd de zoon van David en Eva in Amsterdam geboren: Louis Polak. Vijf jaar later, op 18 augustus 1928, vertrok het gezin naar Antwerpen. Op hun archiefkaarten is vermeld dat ze op 9 november 1931 vanuit Dixmuiden, een plaats aan de westkust van België, terugkeerden naar Amsterdam, waar ze aan de Nieuwe Keizersgracht 86 I hoog gingen wonen. Op 27 oktober 1941 verhuisden ze naar een etage erboven in hetzelfde pand. Ze hadden het kennelijk goed, want in deze straat woonden vooral Joden die het financieel beter hadden, zo is op de website van Joods Amsterdam over de Nieuwe Keizersgracht vermeld.
Daar kwam verandering in na het moment dat de Duitsers hun ogen hadden laten vallen op de diamanthandel als aantrekkelijke inkomstenbron. De familie Polak-Berlijn kreeg in navolging daarvan een formulier van de “bedrijfsgroepsleider voor de diamantindustrie” in de brievenbus.
Het formulier van de “bedrijfsgroepsleider voor de diamantindustrie”
Het formulier van de “bedrijfsgroepsleider voor de diamantindustrie” was het resultaat van de inspanningen van de bezetters om zoveel mogelijk diamanten in handen te krijgen en de handel in diamanten te kunnen beheersen. Tegelijkertijd bood het hen de mogelijkheid om de Joodse werknemers in dit vakgebied apart te kunnen zetten van de rest van de samenleving en een deel van hen hoop te geven op een goede afloop, zoals dat ook op andere terreinen gebeurde.
De Duitsers roofden alles wat waarde had voor het financieren van hun oorlogsindustrie. In het kielzog van de Wehrmacht werd daarvoor het “Devisenschutz Kommando” ingezet. Dit Kommando trok de bezette gebieden in om stelselmatig vooral Joods bezit in handen te krijgen. Omdat de diamanthandel voor de bezetters een aantrekkelijke en stabiele inkomstenbron was voor de handel in deviezen, ontwikkelden ze een doordachte systematiek om hun grip hierop in bezet gebied te krijgen en te verstevigen. De voorbereidingen hiervoor waren al in een vroeg stadium van de bezetting begonnen. Na mei 1940 was de voorzitter van de ANDB, Henri Polak, door de Duitsers ontslagen. Hij werd in juli 1940 vervangen door de NSB-er Hendrik Jan Woudenberg. Alle activiteiten rondom de diamanthandel kwamen onder toezicht van de bezetters, waaronder de Diamantbeurs aan het Weesperplein in Amsterdam. Zo konden ze bijhouden hoeveel diamanten er in omloop waren.
In eerste instantie bleef het bij het houden van toezicht, maar het duurde niet lang voordat alle Joodse handelaren werden opgeroepen om hun voorraden diamanten, die 1,5 jaar eerder geregistreerd waren, op 16 april 1942 in te leveren bij het “Rijksbureau voor Diamant”. In de oproep was vermeld dat de diamanten ‘elders in veiligheid zouden worden gebracht’.
De volgende dag werd er een controleactie gehouden op het bezit van diamanten bij de aanwezige handelaren in de Diamantbeurs. Ze moesten hun zakken legen en werden daarbij ‘geholpen’ door Amsterdamse rechercheurs: een vernederende actie.
Van de controleactie op 17 april 1942 zijn foto’s gevonden die door Bart de Kok gemaakt zijn. Bart de Kok was een berucht fotograaf die propagandafoto’s voor de bezetter maakte, zoals die van de Joden die via het Muiderpoortstation op transport werden gezet. Hij had van de controleactie extra afdrukken gemaakt, die hij aan zijn vriend, Jozef van Poppel, overhandigde. Jozef van Poppel heeft de foto’s in een huis in Amsterdam verstopt, waar ze pas na de oorlog gevonden zijn. De verzameling gevonden foto’s wordt in de beeldbank van het stadsarchief van Amsterdam bewaard. Het stadsarchief is nog steeds op zoek naar een auteursrechthebbende nazaat van Bart de Kok.
Ondanks de toenemende druk op het afvoeren van de Joden van hogerhand, werden de Joodse activiteiten rondom de diamanthandel door de bezetters in eerste instantie als uitzondering op deze regel behandeld. De handel werd als “kriegswichtig” aangemerkt. Omdat de Duitsers hun inkomstenbron ook op langere termijn veilig wilden stellen, kreeg vanaf 1 juli 1942 een geselecteerde groep van 500 gespecialiseerde diamantbewerkers en 300 ondernemers in de diamantindustrie en hun familieleden een vrijstelling van transport. Het apart behandelen van een deel van de werknemers in de industrie benadrukte enerzijds het bijzondere belang van de diamanthandel voor de Duitsers. Anderzijds kregen de Joodse werknemers in die handel de hoop dat zij, juist daarom, van transport naar het oosten verschoond zouden blijven. Bijkomend voordeel voor de Duitsers was dat het proces vanaf de aanvoer van ruwe diamant tot en met de verhandeling van het geslepen eindproduct gecontroleerd kon worden.
Iedere geregistreerde werknemer in de branche kon de vrijstelling aanvragen door middel van een ingevuld vragenformulier, vergezeld van pasfoto’s in drievoud, gericht aan de Duitsgezinde “bedrijfsgroepsleider voor de diamantindustrie”. Het indienen van het formulier gaf geen garantie op het verkrijgen van de vrijstelling: de aanvragers hadden geen inzicht in het daadwerkelijke selectieproces of de uitkomst daarvan. Maar er was ook na de toekenning van een vrijstelling geen garantie, zoals later bleek.
Voor het aanvragen van de vrijstelling was het van belang om geregistreerd te zijn en een werkvergunning te hebben. De bezetters hadden hiervoor al eerder toegewerkt naar het verfijnen van een administratie- en controleapparaat waarin de Joodse werkers in de diamantindustrie voor hen apart herkenbaar waren. Kort na hun inval in Nederland waren ze begonnen met het uitbrengen van verordeningen die deelname van Joden aan het algemene sociaal-maatschappelijke en economische leven steeds meer onmogelijk maakten. Joden werden zo gaandeweg geïsoleerd van de rest van de samenleving en gedwongen om alleen in eigen kring met elkaar om te gaan. Met de uitgifte van een “Sperre” maakten de bezetters een uitgekiend onderscheid tussen ‘mogelijk gespaarden’ en ‘gedoemden’ binnen de Joodse gemeenschap.
Met de verordening van 22 oktober 1941 werd het voor Joden verboden om lid te zijn van algemene organisaties en verenigingen. Daarom kregen de Joodse leden van de algemene Diamantbewerkersbond via een oproep in “Het Joodsche Weekblad” - het enig toegestane medium van de Joodsche Raad onder censuur van de bezetters – de verplichting om over te stappen naar de vakbond “Betsalel”. Omdat niet ieder ANDB-lid hieraan gehoor gaf, herhaalde het weekblad de oproep enkele malen in maart 1942. Geen gehoor geven aan de oproep, betekende dat er geen werkvergunning werd verleend. Op het moment dat de selectie van de aparte groep werkers in de diamantindustrie zou plaatsvinden, zouden werknemers zonder werkvergunning weinig kans maken op vrijstelling van transport.
In 1942 werd de algemene Diamantbewerkersbond door de Duitsers opgeheven. Daarna zou het ‘Judenrein’ maken van Nederland meer prioriteit krijgen dan het in leven en aan het werk houden van een groep Joodse diamantbewerkers en –handelaren. In februari 1943 werd de druk op het wegvoeren van Joden door de bezettingsmacht verder opgevoerd en de Duitsers kregen tegelijkertijd een groeiende argwaan over het stiekem achterhouden van diamanten door werknemers in de industrie. De vrijstelling van transport voor een groot deel van de geselecteerde groep verviel en even later werden degenen die nog op de vrijstellingslijst stonden alsnog opgepakt en afgevoerd. De meesten hebben meegemaakt dat de eerder verkregen vrijstelling slechts uitstel van executie betekende.
Wat er met de geroofde Nederlandse diamanten is gebeurd, blijft tot op de dag van vandaag onduidelijk. De in beslag genomen diamanten waren door de Duitsers overgebracht naar een kluis in een Arnhemse bank. Daarna hield het spoor op. Er is na de oorlog een zoekactie uitgevoerd, waarbij de Amerikanen een deel van de in beslag genomen diamanten hebben teruggevonden in een mijn in Thüringen. Uiteindelijk kwam ongeveer de helft van de uit Nederland geroofde diamanten terug.[1]
Het is niet duidelijk of David gehoor heeft gegeven aan de oproepen om toch vooral lid te worden van de vakbond “Betsalel”. In augustus 1942 kregen David en Eva het aanvraagformulier van de bedrijfsgroepsleider binnen. Onder het kopje “bijzonderheden” kon worden aangegeven of één van de gezinsleden al naar een kamp of naar Duitsland was doorgezonden. Hun zoon Louis was op dat moment al in Auschwitz in Polen, maar kennelijk hadden David en Eva nog geen nadere informatie over hem, want ze vulden op het formulier in dat hij op 24 juli 1942 naar Duitsland was vertrokken en hadden het woord "kamp" op het formulier doorgestreept, alsof hun zoon zelf besloten had om naar Duitsland te gaan. Voor een inwonend nichtje van Eva, dat overigens niet op hun woningkaart is genoteerd, hadden ze dezelfde gegevens onderaan het formulier opgenomen. Zij was kennelijk al op 16 juli 1942 naar Duitsland vertrokken. Het lijkt erop dat David en Eva met het invullen van het formulier hoopten op een vrijstelling van transport voor henzelf en dat dit tevens de kans bood om hun zoon Louis en het nichtje van Eva naar huis te laten terugkeren.
Op 26 of 27 mei 1943 zijn David en Eva in Westerbork aangekomen, waar zij in barak 60 werden ondergebracht. Ze zijn op 1 juni 1943 met 3.004 andere gevangenen op transport naar Sobibor gezet, waar zij beiden op 4 juni 1943, direct na hun aankomst, zijn vermoord.
David en Eva zijn beiden in Gedenkboek 24 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen. David Polak is 44 jaar oud geworden en zijn vrouw Eva Polak-Berlijn werd 45 jaar.
[1] Over de diamantroof door de Duitsers zijn door het TV-programma “Andere Tijden” diverse programma’s gemaakt. Eén daarvan is getiteld “Diamanten voor de Duitsers”. Deze aflevering is op 14 mei 2016 uitgezonden. Een deel van de begeleidende tekst bij dit programma is in de tekst over het formulier van “de bedrijfsgroepsleider voor de diamantindustrie” gebruikt. Het gedeelte over de door Bart de Kok gemaakte foto’s van de controleactie op 17 april 1942 is een bewerking van de tekst op de website van het stadsarchief van Amsterdam.
Gebaseerd op de indexen van het stadsarchief van Amsterdam, gegevens uit de cartotheek van de Joodsche Raad, uit het archief van de Diamantbewerkersbond, van de websites WieWasWie, MyHeritage, Oorlogsbronnen, Delpher en Joods Amsterdam.