David de Leeuw was het tweede kind van Schoontje Polak en Abraham de Leeuw. Het eerste bewijs van zijn geboorte is te vinden op de gezinskaart van zijn vader. In die periode was zijn vader Abraham nog net werkman van beroep. Hij zou in het geboortejaar van zijn zoon David diamantbewerker worden.
In de kantlijn van de gezinskaart van zijn vader is aangegeven dat David op een zeker moment naar Antwerpen is gegaan. Naar aanleiding hiervan en op basis van zijn lidmaatschapskaarten van de Diamantbewerkersbond, kon Davids levensloop verder worden ingevuld. Een grote hoeveelheid documenten uit diverse archieven zorgden voor de completering van zijn verhaal.
Op 12 augustus 1916 begon zijn lidmaatschap van de Diamantbewerkersbond in Amsterdam bij Vakgroep 2. Welke functie hij in die tijd precies bekleedde en waar is niet bekend. Bij aanvang van zijn lidmaatschap woonde hij bij zijn ouders aan de Tilanusstraat 34 III hoog in Amsterdam. Na een onderbreking van zijn lidmaatschap, werd hij op 15 oktober 1922 weer lid. Op zijn lidmaatschapskaart is aangegeven dat hij daarna twee keer naar Antwerpen is gegaan: in 1923 voor twee maanden en in 1924 voor één maand. De stad Antwerpen heeft gegevens van David bijgehouden in het zogenoemde vreemdelingendossier. Er zijn drie vreemdelingendossiers gevonden met meer informatie.
In 1923 kwam David voor het eerst in Antwerpen aan. In een rapport van de politie van Antwerpen, gedateerd op 24 augustus 1923, is aangetekend dat David twee dagen eerder in Antwerpen was aangekomen en als vrijgezel aan de Kerkstraat 186 woonde. Hij verklaarde als diamantbewerker te werken voor “Trompetter-Leger, Ketstraat” en dat hij ongeveer 250 francs per week verdiende. De verdiensten werden genoteerd om te kunnen bepalen of iemand die naar België kwam zichzelf kon onderhouden. David was van plan om langer dan zes maanden in Antwerpen te blijven en dat is inderdaad gebeurd, maar dat nam nog wat tijd in beslag.
De tweede keer dat David naar Antwerpen kwam, kreeg hij nog geen toestemming van de autoriteiten om langer te blijven. Hij woonde vanaf 10 februari 1924 enkele weken aan de Vandenpeereboomstraat 45, in het stadsdistrict Borgerhout, en ging daarna weer terug naar Amsterdam.
Driemaal is scheepsrecht. Vanaf 1 mei 1924 kwam hij nog een keer terug naar de Vandenpeereboomstraat 45, en hoewel de autoriteiten in eerste instantie hadden genoteerd dat David voornemens was om in december 1924 weer naar Amsterdam terug te keren, had David kennelijk toch een verzoek ingediend om langer te mogen blijven. Die toestemming werd verleend en dat was het begin van zijn nieuwe leven in België, waar hij ook een eigen gezin stichtte.
In het stadsdistrict Borgerhout ontmoette David zijn toekomstige vrouw Debora Gans – binnen de familie Bora genoemd - waarschijnlijk bij de familie Gans thuis. Zij waren namelijk bewoners van de Vandenpeereboomstraat 45. Debora was de dochter van sigarenmaker, kerkbediende, directeur van een begrafenisvereniging en diamantbewerker Abraham Gans en zijn vrouw Judith Querido uit Amsterdam. De familie Gans-Querido was, net als David, al eerder vanuit Amsterdam naar Borgerhout gekomen en was daar vanaf 25 augustus 1919 gebleven.
David en Debora zijn op 10 augustus 1926 in Borgerhout getrouwd. Vanaf 3 september 1926 woonden ze aan de Van Hovestraat 43 en ze kregen daar een dochter: Isabella Sonja. Ze verhuisden daarna naar stadsdistrict Deurne, waar ze tot 18 oktober 1936 aan de Van Steenlandstraat 66 woonden. Op dit adres is hun zoon Abraham geboren en is Bernard, de jongere broer van David, begin 1936 enkele weken bij hen in huis geweest. David werd in die tijd eveneens lid van de Belgische afdeling van de Diamantbewerkersbond.
In oktober 1936 verhuisden ze weer terug naar Borgerhout. Ze woonden daar aan de Karel de Preterlei 12. Dit is hun laatst bekende woonadres, want de nazi’s gingen in België net zo meedogenloos te werk als in Nederland. Om te kunnen schetsen wat dit voor de familie van David en Debora betekende zijn hieronder drie intermezzo’s weergegeven, die gezamenlijk de omstandigheden van de oorlogsperiode in België en die van Antwerpen in beeld brengen.[1]
De nazi’s in België en in de stad Antwerpen
Net als de Nederlanders, werden de Belgen begin mei 1940 in korte tijd door de Duitsers volkomen onder de voet gelopen. In een luchtaanval van de Luftwaffe op 10 mei 1940 werden onder meer het vliegveld van Deurne en de haven van Antwerpen gebombardeerd. Hierna vluchtten veel Antwerpse inwoners, inclusief de burgemeester en drie wethouders. Op 17 mei 1940 verliet de Belgische regering haar regeringszetel in Brussel. Een dag later bezetten de Duitsers Antwerpen en liet Hitler weten dat hij de Oostkantons Eupen, Malmédy en Sankt-Vith had geannexeerd. Op 28 mei 1940 gaf het Belgische leger zich, onder leiding van koning Leopold III, aan de Duitsers over. Het land was bezet.
In Antwerpen vestigde zich de Sicherheits Polizei, Feldkommandantur 520 en een Stadtkommissar voor het dagelijks bestuur van de stad en het bewaken van de orde. Kort hierna volgden verordeningen en decreten. De vrijheden die men eerder had, werden ingeperkt en, net als in Nederland, maakten de inwoners van Antwerpen kennis met anti-Joodse maatregelen en de vervolging van de Joodse, Roma en Sinti gemeenschap.
Tot begin 1941 had Antwerpen al diverse antisemitische rellen meegemaakt, maar die vielen in het niet bij de “Antwerpse Kristallnacht” van 14 april 1941. Na een voorstelling van de Duitse propagandafilm “Der ewige Jude”, die georganiseerd was door de radicaal anti-Joodse groepering Volksverwering, ontspoorde een massa Antwerpse SS-ers en andere Jodenhaters in het Jodenkwartier bij het Centraal Station. Synagogen werden in brand gestoken en de bezittingen en de ramen in de huizen van Joodse inwoners werden vernield. Antwerpse politieagenten keken toe en deden niets.
De in België ingevoerde verordeningen en decreten waren vergelijkbaar met die in Nederland. Het verbod op rituele slachting, het verwijderen van Joden uit het onderwijs, uit bedrijven, openbare gelegenheden en uit overheidsorganisaties werden ook in België ingevoerd. Een aantal hiervan had een specifieke Belgische of Antwerpse invulling.
Op 28 oktober 1940 schreef de Duitse bezetter in België door middel van een decreet voor dat alle Joden ouder dan 15 jaar zich moesten laten administreren in het zogenoemde “Jodenregister” bij hun gemeente. Op 29 juli 1941 werden de identiteitskaarten van Joden voorzien van een rood stempel “Jood-Juif”. Op 25 november 1941 werd verkondigd dat alle in België wonende Joden ‘lid’ moesten worden van de door de nazi's opgerichte Vereeniging der Joden in België (VJB), kortweg Jodenvereeniging genoemd. De Jodenvereeniging was de Belgische tegenhanger van de Nederlandse Joodsche Raad. Op 17 april 1942 - dezelfde dag waarop de Joodse diamanthandelaren in de Amsterdamse Diamantbeurs werden ‘verlost’ van hun laatste diamanten - werden alle Joodse diamanthandelaren in Antwerpen gedwongen om hun handel te stoppen. Hun bedrijven werden gesloten, waardoor de vooral Joodse werknemers in deze branche werkloos werden. Op 27 mei 1942 werd het voor Joden vanaf 6 jaar verplicht om een Davidsster te dragen.
Na deze laatste maatregel was voldaan aan het zowel administratief, economisch als maatschappelijk apart zetten van de Joodse bevolking in België en was ze als aparte groep herkenbaar. De nazi’s konden beginnen aan het wegvoeren, maar moesten hiervoor nog een aparte infrastructuur ontwikkelen. In juli 1942 kozen ze de Kazerne Dossin in Mechelen als verzamel- en doorvoerkamp. Ze hernoemden de locatie als “SS-Sammellager für Juden” of “Sammellager Mecheln”. Daarvan werd meteen gebruik gemaakt door Joden op te pakken. In de stad Antwerpen vonden vanaf 22 juli 1942 tot 5 september 1943 diverse grote razzia's plaats waarbij honderden Joden, in eerste instantie oorspronkelijk afkomstig uit andere landen dan België, werden opgepakt. De nazi’s voerden de razzia’s bij voorkeur ’s nachts uit.
De eerste razzia voltrok zich tussen 22 en 23 juli 1942 bij het Centraal Station, waarbij de Sicherheits Polizei Joden oppakte die vanuit Brussel naar Antwerpen waren gekomen en waarbij in de straten rondom het Centraal Station eveneens Joden van huis werden opgehaald. Van 13 tot en met 16 augustus 1942 werden twee grote razzia’s uitgevoerd. Bij de eerste namen ze 206 Joden mee, waaronder 53 kinderen. Bij de tweede razzia werden 845 Joden opgepakt. Hierbij werd ook de Antwerpse politie ingezet, die de straten afzette en de Joden naar de gereed staande vrachtwagens bracht. Op 28 en 29 augustus 1942 vond in stadsdistrict Deurne een grote razzia plaats, waarbij voor het eerst ook de Antwerpse politie zelf actief werd ingezet. Bij deze razzia kregen de Antwerpse politieagenten een quotum op te pakken Joden als opdracht mee, omdat gebleken was dat zij eerder sabotage hadden gepleegd door mensen zogenaamd niet te vinden of door de razzia’s van te voren aan de Joodse bevolking bekend te maken. Het resultaat was dat het quotum inderdaad werd gehaald.
In toenemende mate werden er, naast de razzia’s, ook Joden uit hun huis opgehaald die door leden van anti-Joodse groeperingen en door verklikkers waren verraden. In diverse kleinere acties werden ze opgepakt op stations, op pleinen, in treinen en trams. Ze werden ‘toevallig’ opgepakt bij het verlaten van hun onderduikadres, of Joodse kinderen werden opgewacht bij de uitgang van hun school. De anti-Joodse groepering Volksverwering had een actief anti-Joods propagandabeleid. Zo stopten ze bijvoorbeeld zelfgemaakte treinkaartjes in de brievenbus van Joodse bewoners om ze aan te sporen te vertrekken.
De laatste grote Jodenrazzia waarbij mensen direct uit hun huis werden gehaald vond plaats op 3 en 4 september 1943 en werd door de nazi’s “Actie Iltis” genoemd. Bij deze razzia werden eveneens de van origine Belgische Joden opgepakt. In de tweede vrachtwagen die de gevangenen naar het Sammellager in Mechelen moest brengen zaten 145 mensen op elkaar geperst. Bij hun aankomst in Mechelen bleken er negen door verstikking om het leven te zijn gekomen. Na deze razzia werd Antwerpen door de Duitsers ‘Judenrein’ verklaard.
Maar de massale acties waren nog niet voorbij. Van 22 tot en met 25 september 1942 werd er in Antwerpen een razzia op de zogenoemde ravitailleringdiensten uitgevoerd. Dit waren locaties in de stad waar goederen en levensmiddelen werden uitgereikt op vertoon van een paspoort. Bij deze razzia’s werd specifiek gezocht naar Joden, maar ook naar niet-Joodse Antwerpenaren die het paspoort van een Jood tevoorschijn haalden, om goederen en levensmiddelen uit diens naam op te halen. De Sicherheits Polizei was incognito aanwezig, nam de niet-Joodse arrestanten apart en dwong ze te vertellen waar de verblijfplaats van de Jood in kwestie was, waarna ze gericht naar hen op zoek gingen. Er werden hierbij nog eens 760 Joden opgepakt.
En er was hierna nog een razzia, maar die was gericht op een andere doelgroep: Antwerpse politieagenten in verzet. Zij hadden de eerdere Jodenrazzia’s gesaboteerd en een aantal van hen had zich vanaf eind 1942 bij het verzet aangesloten. Ze hadden meegedaan aan het verspreiden van illegale krantjes en hadden mensen geholpen om onder te duiken. Op 14 en 15 januari 1944 werden 75 agenten van het politiekorps in Deurne opgepakt. De Sicherheits Polizei zette 43 van hen op transport naar een concentratiekamp. Van deze groep overleefden 35 agenten niet.
De uitkomst van de Duitse bezetting is bekend, maar het duurde lang voordat Antwerpen echt helemaal bevrijd was. Begin september 1944 bereikten de geallieerden de grens tussen Frankrijk en België. Op 4 september 1944 werd Antwerpen slechts gedeeltelijk door de Britten bevrijd. De Britse troepen bleven in het zuidelijk deel van Antwerpen steken. Begin oktober 1944 kwamen de Canadese troepen helpen om de rest van de stad te bevrijden en op 4 oktober 1944 lukte dat. Dit betekende niet dat alle gevaar geweken was, omdat de Duitsers nog niet gecapituleerd hadden. Vanaf oktober 1944 tot maart 1945 werd Antwerpen op bevel van Hitler zwaar gebombardeerd. In die periode vielen er nog zo’n 3.000 doden onder de Antwerpse burgers, werden 600 militairen gedood en waren er 5.200 mensen gewond of vermist. Pas op 8 mei 1945 werd Antwerpen echt bevrijd.
Organisation Todt en de tewerkstelling in België
De Organisation Todt, vaak aangeduid met de afkorting OT, was een Duitse overheidsorganisatie, die in 1938 was opgericht door Fritz Todt. In 1940 was hij in Duitsland minister van Bewapening en Munitie en hoofdinspecteur van water en energie. Na zijn dood in 1942, als gevolg van een vliegtuigongeluk, nam Albert Speer de leiding van de OT over.
Onder het motto “Bouwen aan een nieuw Duitsland” gaf de OT vanuit Berlijn onder meer leiding aan het bouwen van een verdedigingslinie, de Atlantikwall, langs de westkust van de door de Duitsers bezette gebieden in West-Europa (5.000 kilometer lang), ter voorkoming van een geallieerde invasie. De linie bestond onder meer uit bunkers, afweergeschut, hindernissen tegen tanks en mijnenvelden. De OT werd eveneens ingezet om door luchtaanvallen beschadigde communicatieverbindingen te herstellen, schuilkelders in Duitse steden te bouwen en autowegen aan te leggen. In de oorlog was het een gigantische onderneming. De resultaten van het werk werden door de nazi’s vaak misbruikt in hun propaganda, waarin de geweldige prestaties en tomeloze inzet van de OT voor het Derde Rijk werden geprezen.
Voor de uitvoering van de bouwactiviteiten werden vooral Duitse bedrijven ingezet, maar er werd ook gebruik gemaakt van plaatselijke bouwbedrijven. De organisatie was in de bezette landen op militaire leest geschoeid, verdeeld in Einsatzgruppen en Einsatzkommandos. De arbeiders waren in rangen georganiseerd, met toebehorende uniformen en kentekens.
De arbeidskrachten van de OT waren in het begin vooral dienstplichtige Duitsers of vrijwilligers, die met gunstige arbeidsvoorwaarden werden gelokt. Omdat er niet voldoende, goedkope arbeidskrachten waren om alle bouwwerken voor de gestelde data af te krijgen, kreeg de organisatie dwangarbeiders, krijgsgevangenen en gevangenen uit de concentratiekampen toegewezen. In 1941 was het aantal tewerkgestelden 271.000 personen. In het jaar daarop was dit aantal tot 696.000 personen gestegen. Alleen al voor de bouw van de Atlantikwall werden in 1942 66.700 en in 1943 248.200 personen ingezet. Ook deze enorme aantallen bleken onvoldoende te zijn, waardoor Hitler in 1942 een arbeidsdienstplicht invoerde. Dit werd in de volksmond de “Arbeitseinsatz” genoemd. De gedwongen inzet voor de Arbeitseinsatz bracht de tewerkgestelden overal in Europa. Ze werkten niet alleen voor de OT, maar werden ook voor andere werkzaamheden ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie ingezet.
In België gingen de nazi’s rustig van start met de tewerkstelling. Ze probeerden eerst Belgische arbeidskrachten in te schakelen voor de Duitse oorlogsinspanningen om de hoge werkloosheid in België op te lossen. Vanaf juli 1940 riepen ze de Antwerpse bevolking op om vrijwillig in Duitsland te gaan werken. Hoge lonen en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden werden als lokkertje ingezet. Op 15 juli 1940 vertrok een eerste konvooi van 1.000 Antwerpse arbeiders vanuit het Centraal Station. Vier maanden later waren dat er al 50.000.
De druk op de tewerkstelling werd steeds verder verhoogd. Vanaf 6 maart 1942 startte de verplichte tewerkstelling. Onder regie van het Rijksarbeidsambt werden Belgische werklozen en “andere asociale elementen” op een lijst geplaatst, die in eerste instantie op Belgisch grondgebied werden ingezet. Op 6 oktober 1942 werd een verordening bekend gemaakt, die alle mannen tussen de 18 en 50 jaar verplichte om in Duitsland te gaan werken. Velen doken daarna onder.
Voor de Joodse bevolking werd een apart traject ontwikkeld. Tussen december 1940 en februari 1941 werden zo’n 3.000 Antwerpse Joden en andere “vreemdelingen” naar Sint-Truiden in de Belgische provincie Limburg vervoerd om daar ‘aan het werk te gaan’. Achteraf beschouwd kan deze actie als een proef worden gezien voor wat later zou komen.
Op 11 maart 1942 werd in een aparte verordening de verplichte tewerkstelling van Joden geregeld. Tussen mei en september 1942 stelden de bezetters in België Joden verplicht te werk in Noord-Frankrijk om werkzaamheden voor de OT te verrichten. Zowel mannen als vrouwen werden door het Rijksarbeidsambt hiervoor aangemeld. Een veel genoemd kamp waar de Joodse bevolking van Antwerpen naartoe werd getransporteerd is het werkkamp Les Mazures in de Franse Ardennen. Daar werd gewerkt aan het maken van houtskool voor de Duitse industrie.
De omstandigheden voor de Joodse dwangarbeiders in de werkkampen waren slecht en het werk was enorm zwaar. Daar kwam een eind aan in oktober 1942. Vanaf dat moment werden alle Joodse OT-ers in groepen afgevoerd naar de Kazerne Dossin, vanwaar zij op transport naar het oosten werden gezet.
Tenslotte werd er nog een ander middel ingezet. Door de Jodenvereeniging werden de zogenoemde “Arbeitseinsatzbefehlen” verdeeld vanaf 22 juli 1942. Alle Joden moesten zich melden in het Sammellager Mecheln ‘om te gaan werken in het oosten’. Wie daar geen gevolg aan gaf, werd met zware straffen bedreigd. De animo onder de Joodse bevolking om zich te melden was klein. De Duitsers kozen daarom een andere strategie: Joden werden door hen uit huis opgehaald en niet alleen in massale Jodenrazzia’s. Het opsporen en oppakken van Joden was vanaf het begin van de oorlog tot ver na oktober 1943 een normale routineklus in de aanpak van de nazi’s. Het ‘werken in het oosten’ bleek voor deze groep een eufemisme voor ‘uitroeiing in het oosten’.
Het SS-Sammellager für Juden in Mechelen[2]
Het Sammellager Mecheln was bij de Belgen al meer dan twee eeuwen bekend onder de naam “Kazerne Dossin”. Dossin werd in 1756 gebouwd in opdracht van Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk, om er Oostenrijkse soldaten onder te brengen. Na een bezoek van de Oostenrijkse keizer in 1871, werd de kazerne door de stad Mechelen aan de Belgische staat verkocht. Tot 1940 speelde de kazerne alleen een militaire rol. De functie van de kazerne tussen mei 1940 en juli 1942 is onduidelijk, maar hierna kreeg het gebouw een sinistere herbestemming.
Net als de kampen Vught en Westerbork in Nederland en Drancy in Frankrijk, werd de kazerne door de nazi’s uitgekozen als Sammellager: verzamelkamp of doorgangskamp voor Joden, Roma en Sinti. De centrale ligging van de kazerne (tussen Antwerpen en Brussel; de steden waar de meeste Joden in België woonden), de spoorlijn naast de kazerne en de gesloten structuur van het gebouw maakten deze locatie tot het ideale deportatiecentrum. Tussen juli 1942 en september 1944 werden er 25.274 Joden en 354 Roma en Sinti verzameld en weggevoerd richting Auschwitz-Birkenau en enkele andere kampen. Tweederde van de gedeporteerden werd onmiddellijk na aankomst vergast. Bij de bevrijding waren er in Dossin nog maar 1.395 gevangenen in leven; 95% had de oorlog niet overleefd.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam Kazerne Dossin weer in handen van de Belgische staat. Als herinnering aan de geschiedenis, werd op 30 mei 1948 een gedenkplaat bevestigd aan de gevel van de kazerne. Sinds 1956 wordt er jaarlijks een plechtigheid georganiseerd om de slachtoffers te herdenken.
In 1977 nam de gemeente het gebouw over en bouwde er in de jaren ’80 appartementen in. In 1995 werd recht gedaan aan de afschuwelijke historie van het gebouw en vond het Joods Museum van Deportatie en Verzet er een plaats in. Dit groeide al snel uit zijn voegen en er werden plannen gemaakt voor het vergroten van het museum. In 2012 werd het nieuwe museum en een nieuwe herdenkingsruimte - het Memoriaal - geopend, met een permanente collectie en een documentatiecentrum. In de archieven van het museum zijn zoveel mogelijk documenten, verhalen en materialen bewaard van de mensen die vanuit de Kazerne Dossin op transport zijn gezet. De website van het museum bevat tevens een overzicht van alle transporten die hebben plaatsgevonden.
De Joodse familie De Leeuw-Gans werd vanaf het begin van de oorlog in België geconfronteerd met de bovengeschetste ontwikkelingen. Na de invoering van de registratieplicht in het Jodenregister, meldde het gezin zich bij de gemeente Antwerpen voor hun inschrijving. Op 30 november 1940 kregen David en Debora een eigen dossier in het register en op 10 juni 1942 werd het dossier van hun dochter Isabella Sonja aangelegd. Het dossier van hun zoon Abraham is er nooit gekomen. Na de invoering van het verplichte ‘lidmaatschap’ van de Jodenvereeniging, vulden ze op 11 maart 1942 hun gegevens in op de betreffende ‘lidmaatschapskaart’.
In 1942 werd David gedwongen tewerkgesteld in Noord-Frankrijk. Hij werkte voor de firma Micka in Camiers, een plaatsje aan de Franse kust dat ongeveer 40 kilometer ten zuiden van Calais ligt. De firma Heinrich Micka was een bouwbedrijf uit Dudweiler in Duitsland. Het was één van de talloze bedrijven dat werk uitvoerde voor de Organisation Todt. Davids naam is op diverse lijsten met meerdere Joodse dwangarbeiders vermeld - door de firma Micka zelf opgesteld - waarop voor elke Joodse dwangarbeider is aangegeven wat zij in een bepaalde periode aan loon hadden verdiend. Aan de hand van deze overzichten bracht de firma Micka de loonkosten bij de Organisation Todt in rekening. De lijsten zijn gevonden op de website van Yad Vashem.
Het bedrijf tekende een contract waarin een uurloon werd afgesproken. Het uurloon voor de Joodse arbeiders was te verwaarlozen ten opzichte van de lonen voor de niet-Joodse arbeiders en is nooit bij de tewerkgestelden zelf of bij hun nabestaanden terecht gekomen, door een slinkse verwerking van ‘onkosten’ via allerlei financiële intermediairs, waardoor er niets van de verdiensten overbleef.[3] De firma Micka heeft voor David in de periode van 19 juni tot 6 september 1942 aan de Organisation Todt een bedrag van iets meer dan 907 Belgische franken in rekening gebracht. Vergeleken bij wat David verdiende toen hij voor het eerst in Antwerpen aankwam als diamantslijper (19 jaar eerder), is dat een schijntje. Hij verdiende in 1923 250 Belgische franken per week.
Vanaf oktober 1942 werden de Joodse dwangarbeiders uit de OT-kampen groepsgewijs naar de Kazerne Dossin afgevoerd, maar David heeft waarschijnlijk langer in het werkkamp gezeten. Hij werd vanuit Noord-Frankrijk naar de Kazerne Dossin in Mechelen overgebracht. In Kazerne Dossin werd David herenigd met zijn familie, die waarschijnlijk vooraf per brief hierover was ingelicht. Debora en de kinderen waren dus al in Dossin aanwezig, voordat David zich bij hen aansloot. Of Debora en haar kinderen bij één van de grote Antwerpse razzia’s zijn opgepakt is niet bekend.
De familie werd gezamenlijk op 16 september 1943 ingeschreven op transportlijst XXIIA. Op 20 september 1943 vertrok dit transport richting Auschwitz-Birkenau met 1.434 mensen aan boord, waarvan de meesten direct na aankomst zijn omgebracht. Er zijn slechts 51 mensen van deze dodenrit teruggekeerd. De transportlijst is het laatste tastbare spoor dat er van de familie bestaat.
Bij hun vertrek uit Auschwitz hebben de Duitsers zoveel mogelijk schriftelijke bewijsstukken verbrand en waarschijnlijk zaten de gegevens van de familie van David en Debora daarbij. Hun exacte omstandigheden en het tijdstip van hun overlijden is daarom niet bekend. Het enige wat met zekerheid kan worden vastgesteld is dat zij hun deportatie niet hebben overleefd. David, Debora en hun twee kinderen, Isabella Sonja en Abraham, zijn hoogstwaarschijnlijk tegelijkertijd op 23 september 1943 in Auschwitz omgekomen. De Belgische autoriteiten hebben in 1948 geconstateerd dat de familie onvindbaar was en hebben per gerechtelijke uitspraak verklaard dat zij allen in Auschwitz omgekomen zijn. Isabella Sonja was 16 jaar en Abraham nog net geen 15 jaar. David, Debora en Isabella Sonja zijn in Gedenkboek 19 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.
De ouders van Debora, Abraham Gans en Judith Querido, zijn beiden op 27 oktober 1942 in Auschwitz omgekomen. Zij zijn met een gecombineerd transport XIV en XV op 24 oktober 1942 vanuit de Kazerne Dossin in Mechelen vertrokken in een trein met 1.475 mensen aan boord, waarvan er uiteindelijk 41 zijn teruggekeerd. Abraham en zijn vrouw Judith zijn in Gedenkboek 12 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.
Het Felix Archief, het archief van de stad Antwerpen, werkt sinds september 2021 aan een nieuw Namenmonument dat in 2024 fysiek zal worden geplaatst aan de Scheldekaaien, ter hoogte van het Loodswezen vlakbij de wijk “Het Eilandje”. Antwerpen heeft al verschillende monumenten ter nagedachtenis aan de Tweede Wereldoorlog, maar dit nieuwe Namenmonument zal voor het eerst alle overleden slachtoffers die een band hadden met de stad samen brengen. Er zijn inmiddels zo’n 19.000 Antwerpse slachtoffers bekend, waaronder David, Debora, Isabella Sonja èn Abraham. Hun namen zijn ook in een digitaal monument opgenomen.
[1] Zie ook de website Antwerpen Herdenkt voor een beschrijving van de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
[2] De tekst is bewerkt overgenomen van de website van Kazerne Dossin.
[3] Op de Belgische website FOD Kanselarij van de Eerste Minister zijn gegevens te vinden over deze ‘onkostenverwerking’. Een “Commissie voor de Schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België” heeft haar onderzoek naar en de behandeling van de aanvragen tot schadeloosstelling op 31 december 2007 beëindigd. In haar eindrapportage heeft de commissie na onderzoek naar wat er met de lonen van Joodse dwangarbeiders was gebeurd, geconstateerd (citaat): “Zo heeft geen enkele arbeider die bij de firma Micka tewerkgesteld was (en evenmin hun rechthebbenden) na de oorlog de niet uitbetaalde bedragen kunnen opnemen.”
Van het gezin van David en Debora zijn foto´s gevonden. Het zijn foto´s die in de beeldbank van Kazerne Dossin in Mechelen zijn opgeslagen. De foto van Abraham ontbrak in de beeldbank, omdat er van hem nog geen eigen dossier was opgemaakt vanwege zijn jonge leeftijd: hij was nog geen 15 jaar. Om het gezin compleet af te beelden, is de foto van Abraham van een familiefoto toegevoegd aan de foto’s van David, Debora en Isabella Sonja uit de archieven van Kazerne Dossin.
Abraham de Leeuw was tot voor kort - ten onrechte - niet opgenomen in de Nationale Database Vervolgingsslachtoffers (NDVS) en dat is nu wel gebeurd. Ondertussen heeft de organisatie van het NamenMonument in Amsterdam ervoor gezorgd dat Abraham als vervolgingsslachtoffer op de website is opgenomen en Abraham is met een aparte steen op de "muur van de 1000" vermeld. Op de website van de Oorlogsgravenstichting is Abraham nu eveneens vermeld. Hij is bij de stichting opgenomen in concept Gedenkboek 43. Daarmee heeft hij zijn rechtmatige plaats in de geschiedenis gekregen en is hij - ook administratief - herenigd met zijn familie.
Gebaseerd op informatie van de nabestaanden van de familie De Leeuw-Polak, de indexen van het stadsarchief van Amsterdam, het archief van de Diamantbewerkersbond, het Felix archief van de stad Antwerpen en gegevens van de websites WieWasWie, Kazerne Dossin, Antwerpen Herdenkt, Yad Vashem, het Staatsarchief van Beveren, Oorlogsbronnen en diverse websites over de Organisation Todt en de Arbeitseinsatz. Daarnaast heeft een informatie-uitwisseling plaatsgevonden met het archief van de Kazerne Dossin en met de redactie en medewerkers van Joods Monument, Westerbork, de Oorlogsgravenstichting, het Namenmonument van Amsterdam, het Namenmonument van Antwerpen, het Jodenregister van België (Joods Museum van België), het Algemeen Rijksarchief van België (Cegesoma) en het Algemeen Rijksarchief van België (Dienst Oorlogsslachtoffers).