Loesje
Onze school stond op de hoek van de
Schoenmakerstraat en de Pastoriestraat.
Het was een Nutsschool.
De kinderen, die er op zaten, waren protestant,
joods of niks.
Aan de overkant was de fraterschool.
Daar zaten alleen jongens op.
Die waren allemaal katholiek.
Wij liepen aan de ene kant van de straat, zij aan de
andere kant. Wij hier, zij daar.
Ik had een vriendinnetje in de klas, zij heette Loesje Khan.
Wij konden allebei heel goed lezen, en wij
speelden vaak samen op het schoolplein. Zij
woonde vlak bij de school aan “onze kant”, ik liep
vier keer per dag langs haar huis.
Op een goed moment hadden onze moeders
bedacht, dat ik om vier uur met Loesje mee naar
huis mocht gaan.
Mijn moeder zou mij met de fiets komen ophalen.
En zo gebeurde het.
Ik kwam binnen in een vrolijke huiskamer. In de
hoek stond een kinderwagen met een kindje. Er liep
ook nog een jongetje rond. Maar Loes en ik hadden
het veel te druk met elkaar. Je kon er echt fijn spelen.
Er werd nooit gezegd: je mag hier niet staan, je mag
daar niet aankomen en maak niet zoveel lawaai.
Loesje was heel vlug en bijdehand.
Ik moest goed opletten. De tijd vloog om.
Mijn moeder kwam hijgend over zessen binnen.
Zij had altijd moeite met de tijd.
Maar de andere moeder vond het niks erg. Die lachte.
Zo ging het een paar keer en het was leuk.
Het was 1942.
Toen kregen mijn broertje en ik een kinderziekte en
ik kreeg er longontsteking overheen.
Daar had ik in die tijd een abonnement op.
Na drie weken liep ik eindelijk met de meisjes Blok
van de overkant naar school toe.
Toen we in de Pastoriestraat kwamen, zag ik Loesje
al op een paaltje van het hekje van de voortuin
zitten.
Zij schommelde een beetje met haar voeten.
Ik bleef bij haar staan, de meisjes Blok liepen
verder.
Ik wilde dat Loesje mee ging. Ik vertelde dat ik ziek
was geweest. Ze zei niks.
“Ga je mee naar school” vroeg ik. “Nee”, zei Loes.
Ik bleef wachten. Toen zag ik dat er een gele bloem
op haar jas was genaaid.
“Wat is dat” vroeg ik. “Niks hoor”, zei ze en legde
haar hand er op. Ik bleef staan.
De stoep voor de school en het schoolplein werden
steeds leger. “Ik moet gaan. Anders kom ik te laat”,
zei ik.
“Dag hoor”, zei Loesje kribbig.
Ik rende naar school.
Dat was de laatste keer dat ik haar gezien heb.
Geschreven door Annette Bruining, klasgenootje van Louise (Loesje) Khan.
Uit het boekje “Mijn vaders stad”
Eindhoven, 2018