In 1962 schreef Adolphine ("Fientje") Auguste Adelheid Laura Ida Seebohm-Mees (1903-1993) in haar herinneringen over de oorlog:
"Daar was Ralph Gerskowice (sic), die een korte tijd als pleegzoon bij ons woonde en toen op zijn vlucht door de duitsers gegrepen werd, waar is hij gestorven? Nooit is er eenig bericht van gevonden. Hij stortte zich in die korte tijd bij ons met een hartstocht op de [Rudolf Steiner] cyclen en las en las, zijn ziel moet al geweten hebben, dat er maar korte tijd nog voor was."
De wiskunde-student Ralph Gherscovici verbleef bij de familie Mees in Scheveningen van November 1941 tot Mei 1942. Hoe en waar hij precies is opgepakt, is niet bekend. Ralph Gherscovici is op 31.08.1942 vanuit Westerbork op transport naar Auschwitz gezet. Hij werd echter onderweg in Kosel met vele andere Joodse mannen uit de trein gehaald om in fabrieken/werkkampen in Midden-Polen tewerkgesteld te worden. Hij behoorde dus tot de z.g.n. "Kosel-Juden". Fientje Mees heeft volgens de familie-overlevering nog uit een werkkamp een kort briefje van Ralph Gherscovici gekregen. Deze brief is echter niet bewaard gebleven.
De van Duitse oer-adel afkomstige maar fel anti-nationaalsocialistisch ingestelde verpleegster Adolphine Mees dook zelf vanaf Mei 1942 in Friesland onder. Zij was vanaf 1930 in Nederland met de arts Leendert Mees getrouwd en zij hielden praktijk op de Hasseltsestraat 4 in Scheveningen. Haar (halfduitse) kinderen had zij al in November 1941 naar Friesland gebracht, om onder de Duitse radar te blijven. De in November 1941 vrij gekomen plaats in het huis is toen klaarblijkelijk door Ralph Gherscovici ingenommen, waarbij hij ook wiskunde-bijles gaf. Naar Friesland nam zij een Joodse onderduikster uit haar Scheveningse buurt - Bella Heuschober - met zich mee. Deze onderduikster beleefde de bevrijding in Friesland in April 1945 bij Fientje Mees.