Verhaal

Over leven en dood van David Wessel

Door: Chris

David Wessel

 

David Wessel is het enige dodelijke slachtoffer van de Holocaust in Aarlanderveen. Op woensdag 30 september 1942 werd hij door twee Duitse officieren, twee soldaten - waarschijnlijk Grüne Polizei - en een politieman van huis opgehaald. Hij mocht alleen zijn jas meenemen. Drie dagen later stierf hij in de gaskamer van Auschwitz.

David Wessel woonde in Rotterdam, kwam naar Aarlanderveen en trok bij zijn twee dochters in. Tientallen jaren na de oorlog hebben we aangenomen dat David zijn huis was kwijtgeraakt in het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940. Ten onrechte.

Jan den Hengst, fotograaf en medewerker van het Aarlanderveens Archief pakte de plattegrond van Rotterdam erbij en ontdekte dat de wijk waar Wessel woonde gespaard was gebleven. De kleindochter van David Wessel, Anna Campen-Spijkers, schreef een boekje over hun gezin in oorlogstijd, War, Love and Laughter, waarin ze vertelt hoe het de familie in de oorlog vergaan is.

David Wessel was getrouwd met Anna de Leeuwe. Zij kregen zes kinderen. Anna stierf in 1927, toen ze 54 was. Roos, de moeder van Anna Campen-Spijkers en dochter van David en Anna, was getrouwd met Joop Spijkers die voor Shell op Curaçao werkte en die ze pas na de oorlog weer zou zien. Joop en Roos kregen vijf kinderen. Jaap Heppener was een kind uit een eerder huwelijk van Roos. Hij wist naar Engeland te ontkomen en vocht van daaruit tegen de nazi’s.

Het huis van de zus van Roos, Tiene, in Rotterdam was tijdens het bombardement wel verwoest. Tiene was naar Aarlanderveen gekomen en huurde daar het voorste gedeelte van een oude boerderij. Ze vroeg Roos om ook naar Aarlanderveen te komen. Ze zouden dan met beide gezinnen de boerderij bewonen en de huur delen. Dochter Anna kon zich herinneren dat haar moeder, broertje David en zij ergens in de herfst van 1940 overgingen. Ze wist nog dat de bomen al kaal werden en dat het die dag pijpenstelen regende. Als meisje uit de grote stad had ze nog nooit zoveel gras en zoveel koeien gezien.

In 1941 kwam haar opa, David Wessel, plotseling naar Aarlanderveen. David was een lange, hoffelijke man die actief was in de vakbond. Hij was zo kaal als een biljartbal. Officieel was hij kuiper van beroep, maar hij handelde ook in antiek. Daarnaast schilderde hij graag en schreef hij gedichten voor speciale gelegenheden. Zo stuurde cabaretier Pisuisse hem eens een kaart om hem te bedanken voor het gedicht dat hij aan hem had opgedragen en dat hij, Pisuisse, ‘met grote waardering en aandacht’ had gelezen. Tiene’s man, Koos van Rooyen, kwam over uit Rotterdam om in het huis aan de Stationsweg op zolder een kamertje voor zijn schoonvader te timmeren. Overdag trok David vaak de polder in om er te tekenen en te schilderen. Hij was ook een fanatiek schaker. Co Breedijk was meestal zijn opponent. Vreemd, als je bedenkt dat Co Breedijk lid was van de NSB. De heren zelf zagen het bezwaar daarvan niet in.

Het werd steeds voller in het voorhuis. Allerlei familieleden, vrienden en vriendinnen kwamen voor kortere of langere tijd naar Aarlanderveen en vonden rust in de stille polder. Iedereen moest aanpakken om dit grote, harmonieuze huishouden in goede banen te leiden en het vriendje van Truus, Adriaan Aartman, legde zelfs een moestuin aan, zodat er genoeg te eten was voor iedereen. De meeste gasten trokken echter verder. Truus trouwde overigens met haar Adriaan en samen kregen ze twee zonen, John in 1942 en Hank in 1944.

Van alle maatregelen tegen de Joden was in het landelijke Aarlanderveen niet veel te merken. Begin 1941 moesten David, Roos en Tiene zich in het gemeentehuis van Alphen aan den Rijn laten registreren. En vanaf zondag 3 mei 1942 moesten ze alle drie de gele ster dragen. Getrouwd met niet-Joodse mannen waren Tiene en Roos echter vrijgesteld van ‘tewerkstelling in Duitsland’. Zij moesten zich wel op straffe van deportatie aan de honderden regeltjes en voorschriften houden die de bezetter de Joodse Nederlanders had opgelegd. Roos kon soms slordig zijn met het dragen van de ster, wat op zich al levensgevaarlijk was. Toen ze een keer naar Nieuwkoop fietste zonder ster, beet een NSB’er haar toe dat hij haar een volgende keer zou aangeven bij de Duitsers.

Op woensdag 30 september 1942 werden Anna en David door een onbekende mevrouw uit de klas gehaald en naar huis gestuurd. Er stonden twee Duitse militaire wagens, een personenauto en een vrachtwagen voor. Postbode Ko van Leeuwen ging luidkeels tekeer tegen wat de Duitsers van plan waren. Binnen troffen Anna en David twee officieren, twee soldaten en een politieman aan. Anna weet nog goed dat ze allerlei kleren over elkaar moest aantrekken. Ook de zwarte kousen waar ze een hekel aan had, omdat ze zo jeukten. Ze was zo dik van al die stof dat ze haar armen niet gewoon naast haar lichaam kon krijgen. De politieman fungeerde als tolk, terwijl de officieren Roos ondervroegen. Van angst kropen David en Anna onder de tafel. Een van de soldaten zag de boodschappentas van Roos staan en haalde al het geld uit haar portemonnee. De politieman vroeg aan een van de officieren of dit nou wel nodig was. Hij antwoordde dat ze toch geen geld nodig hadden waar ze naar toe gingen.

Op dat moment kwam Marie Gies binnen. Een kordate vrouw en een goede vriendin van Roos uit Rotterdam, die met haar dochtertje Lena ook in Aarlanderveen woonde. Ze maakte kennelijk indruk met haar laarzen, regenjas, de doek om haar hoofd en hijgend van de overhaaste fietstocht. Marie sprak goed Duits en legde de officieren uit dat Roos en Tiene met niet-Joodse mannen getrouwd waren en dus niet weg hoefden. Toen kwam David binnen. Hij had geen idee wat er allemaal om hem heen gebeurde en ging zoals gewoonlijk op zijn eigen plek voor het raam zitten. Hij was vanuit zijn zolderkamertje naar beneden gekomen, omdat hij naar het toilet moest. De Duitsers keken naar hem en zeiden dat ze hem in ieder geval mee zouden nemen. David probeerde tevergeefs de Duitsers op andere gedachten te brengen. ‘Wat moet u met een oude man als ik? Ik heb astmatische bronchitis’. De officier die een paar woorden Nederlands sprak antwoordde kil: ‘Die hangen we als eerste op.’

Marie Gies stond naast de oude David en Anna zag van onder de tafel hoe haar opa onopvallend vier of vijf zakjes in haar laarzen liet glijden. Hij zei dat ze al zijn schilderijen mocht hebben en legde haar uit waar hij ze had ondergebracht. Mijn opa mocht niets meenemen; alleen zijn jas. Buiten stond een groot aantal dorpelingen aangeslagen toe te kijken. David was erg populair in Aarlanderveen. Hij was regelmatig op straat te vinden en maakte met iedereen een praatje. De twee soldaten hadden hun geweren op David gericht, alsof hij een gevaarlijke misdadiger was. Roos vroeg de omstanders opzij te gaan en plaats te maken. Er heerste een dodelijk stilte, toen David Wessel instapte en de wagens wegreden.

Binnen stortte Roos in en begon onbedaarlijk te huilen. Anna had haar moeder nog nooit zo zien huilen. In de laarzen van Marie zaten de ongeopende zakjes van het pensioen van David. Roos Spijkers had in de rest van de oorlog grote moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Via het Rode Kruis kreeg ze wel wat geld van haar man uit Curaçao, maar het was niet genoeg om haar gezin te eten te geven. Regelmatig moest ze spullen verkopen om de bakker en de kruidenier te kunnen betalen. Ze werd ook goed geholpen door een groot deel van de plaatselijke bevolking. Een keer kreeg ze echter nul op het rekest, toen ze bij een boer om melk vroeg. Ze mocht pas terugkomen en de vraag opnieuw stellen, als ze het Wees gegroet, Maria kon opzeggen.

Alle zes kinderen van David Wessel hebben de oorlog overleefd.

Bron:

Lous de Brouwer, De Joodse Gemeente Alphen aan den Rijn 1792 - 1964

Anna Campen, War, Love and Laughter

Danuta Czech, Kalendarium der Ereignisse im Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau 1939-1945

Joods Monument, een monument in de vorm van een website dat elk van de circa 101.800 Nederlandse Joden herdenkt die tijdens de Tweede Wereldoorlog slachtoffer werden van de Holocaust.

Kees Visschedijk, Waar ze ook heen gaan, ze hebben in elk geval mooi weer

Met dank aan Jan den Hengst van het Aarlanderveens Archief