Lokale armbesturen en verenigingen
De armbesturen ondersteunden joodse armen met geld en hulp in natura (zoals brandstof in de winter en matses met Pesach). In de grotere steden richtten deze besturen joodse ziekenhuizen, bejaardenhuizen en weeshuizen op. De armbesturen werden gekozen door en uit de leden van het bestuur van de joodse gemeente. Naast de officiële armbesturen bestonden er in de verschillende gemeentes ook plaatselijke hulpverenigingen. Die verenigingen hadden dikwijls een specifieke taak: waken bij de stervenden en het verzorgen van zieken bijvoorbeeld. Vaak bestonden er ook aparte begrafenisfondsen.
Joodse weeshuizen, ziekenhuizen en rust- en bejaardenhuizen
Aan het begin van de twintigste eeuw werd armenzorg steeds meer een zaak van de Nederlandse overheid. De joodse zorginstellingen bleven echter voortbestaan. Er waren joodse ziekenhuizen, weeshuizen en rust- en bejaardenhuizen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, maar ook in kleinere plaatsen bestonden dit soort instellingen. Zo bestond er in Haarlem een joods ziekenhuis, waren er in Leiden en Utrecht joodse weeshuizen, en waren er joodse rust- en bejaardenhuizen in Hilversum, Gouda, Arnhem en Groningen. In deze instellingen leefden de bewoners volgens de joodse religieuze regels..
Bijzondere instellingen: het Apeldoornse Bos en de Joodse Invalide
In de eerste veertig jaar van de twintigste eeuw werd op particulier initiatief een aantal bijzondere, op nationale schaal werkende joodse instellingen opgericht. Een voorbeeld hiervan is de joodse psychiatrische inrichting het Apeldoornse Bos. Sinds 1909 werden joodse psychiatrische patiënten hier, volgens de modernste inzichten, behandeld in de bosrijke omgeving bij Apeldoorn. Het Apeldoornse Bos groeide snel, in 1938 telde de inrichting 900 patiënten. Een speciale afdeling van het Apeldoornse Bos, het Paedagogium Achisomog, een internaat voor zwakzinnige en moeilijk opvoedbare kinderen, telde dat jaar 74 patiënten.
De bekendste joodse zorginstelling was ongetwijfeld de Joodse Invalide, een zorginstelling waar mensen verzorgd werden die door een lichamelijke handicap niet (meer) zelfstandig konden wonen. De Joodse Invalide is in 1911 opgericht en was op een aantal punten bijzonder modern: zowel de verpleging en het onderkomen als de manier waarop geld geworven werd waren hun tijd ver vooruit. Patiënten werden in de Joodse Invalide 'mensen' genoemd, en nieuwe therapieën werden verzonnen en toegepast om gehandicapten zoveel mogelijk een zinvol bestaan te geven. Toen de Joodse Invalide in de jaren dertig voor de tweede maal uit zijn gebouw was gegroeid, werd architect J.F. Staal aangetrokken om een - voor die tijd - zeer modern ontwerp te maken. Om geld te werven voor deze bouw en voor andere activiteiten werden radiopraatjes, loterijen, revues en nog veel meer middelen werden ingezet. Mede daardoor was de Joodse Invalide ook in niet-joods Nederland een begrip. Het nieuwe gebouw verrees in 1936 aan het Weesperplein.
Na 1933
De machtsovername van Hitler in 1933 had directe gevolgen voor de joodse zorginstellingen in Nederland. De Duits-joodse vluchtelingen die naar Nederland kwamen moesten namelijk door de joodse gemeenschap zelf worden opgevangen en ondersteund, zoals dat in het verleden ook altijd gebeurd was. In reactie op de gebeurtenissen in Duitsland werd in 1933 het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen opgericht (CBJB). Dit Comité stond onder leiding van David Cohen en Abraham Asscher, de latere leiders van de Joodse Raad. Vooral het Comité voor Joodse Vluchtelingen (een sub comité van het CBJB) zorgde voor de opvang van de joodse vluchtelingen uit Duitsland. Dit Comité verzorgde paspoorten en visa voor mensen die door wilden reizen en gaf advies en - indien nodig- financiële ondersteuning aan vluchtelingen die in Nederland bleven.
Na 1940
Onder auspiciën van de Nederlandse Zionisten Bond (NZB) en de beide joodse kerkgenootschappen werd in december 1940 een overkoepelende joodse organisatie opgericht die leiding moest geven aan het joodse leven tijdens de Duitse bezetting. De Joodse Coördinatiecommissie (JCC) stond onder voorzitterschap van Mr L.E. Visser. Het JCC was nauw verbonden met het CBJB en CJV. De JCC stelde zichzelf ten doel de belangen van joden te behartigen bij de Nederlandse autoriteiten. Daarnaast gaf de JCC cursussen en lezingen. In februari 1941 werd op bevel van de bezetter de Joodse Raad opgericht. Aanvankelijk functioneerde de Joodse Raad alleen in Amsterdam, maar steeds meer werd de Joodse Raad door bezetter aangewezen als centrale 'joodse autoriteit'. In oktober 1941 werden de taken van de Joodse Raad tot heel Nederland uitgebreid. De JCC - die veel minder dan de Joodse Raad bereid was tot samenwerking- moest zijn werkzaamheden stoppen. De meeste joodse sociale organisaties werden op last van de bezetter opgeheven en de Joodse Raad moest - voor zover mogelijk en toegestaan - hun taken overnemen. Zo vervulde de Joodse Raad een belangrijke sociale rol, ook op het terrein van het onderwijs en de financiële ondersteuning, niet in de laatste plaats omdat de vele anti-joodse maatregelen steeds meer joden werkloos en daarmee brodeloos maakte.
Het 'leeghalen' van de joodse zorginstellingen
Een klein aantal joodse zorginstellingen werd 'gewoon' gesloten, de inwoners werden simpelweg elders ondergebracht. De meeste instellingen zijn echter begin 1943 door de bezetter 'leeggehaald'. Zieken, bejaarden, wezen, invaliden en krankzinnigen werden opgehaald en gedeporteerd, waarbij vooral de deportatie van de inwoners van het Apeldoornse Bos in het oog springt door zijn wreedheid. In de nacht van 21 op 22 januari 1943 werden onder leiding van Aus der Fünten van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, de psychiatrische patiënten uit het Apeldoornse Bos mishandeld en in vrachtwagens gegooid. Die vrachtwagens brachten hen naar het station in Apeldoorn waar de ruim 800 patiënten en 50 verpleegkundigen in veewagons werden geduwd. De veewagons reden direct door naar Auschwitz waar bijna iedereen direct na aankomst werd vergast. Op 1 maart werden de patiënten van de Joodse Invalide op vergelijkbare wijze gedeporteerd. Na de oorlog heeft een groot deel van de heropgerichte joodse zorginstellingen zich aangesloten bij de Stichting Joods Maatschappelijk Werk.
Verder lezen:
Over joodse armenzorg:
- Marco H.D. van Leeuwen, 'Arme Amsterdamse joden en de strijd om hun integratie aan het begin van de negentiende eeuw', in H. Berg (ed), De Gelykstaat der Joden. Inburgering van een minderheid (Amsterdam en Zwolle 1996), 55-66
Over joodse zorg in Nederland in het algemeen en over Joods Maatschappelijk Werk in het bijzonder:
- Lipschits, Tsedaka. Een halve eeuw Joods Maatschappelijk Werk in Nederland (Zutphen 1997)
Over joodse (geestelijke) gezondheidszorg:
- R. Fuks-Mansfeld, A. Sunier en F. Pütmann (eds), Wie in tranen zaait...:geschiedenis van de joodse geestelijke gezondheidszorg in Nederland (Assen 1997)
- B. Heyl, Tsedaka en gemiloet chassidiem: de intramurale gezondheidszorg in joods Nederland 1750-1943 (Rotterdam 1995)
Over specifieke instellingen:
- Lea Appel, Het brood der doden : geschiedenis en ondergang van een joods meisjes-weeshuis (Baarn 1982)
- Gedenkboek ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het Nederlandsch-Israelietisch jongensweeshuis "Megadle Jethomim" te Amsterdam : 1738-1938 (s.l. 1938)
- J. Mendes-da Costa, Het Portugeesch-Israelietisch meisjes weeshuis "Mazon Habanoth" 1734-1934: uitgegeven ter gelegenheid van zijn tweehonderd jarig bestaan (Amsterdam 1934)
- Is. Leman en J.L. Palache, Het centraal Israelietisch wees- en doorgangshuis te Leiden in woord en beeld (1890-1929) (Den Haag 1929)
- Een pot piccalily voor Westerbork: journalistiek verslag over de vernietiging van het joodse weeshuis in Leiden (Den Haag 1973)
- G. Kerkvliet en M. Uitvlugt, 'De vernietiging van het joodse weeshuis te Leiden tijdens de Duitse bezetting: een verslag', in: Studia Rosenthaliana vol. 8 (1974), no 1, 268-299.
- I.B. van Creveld, Het wezen van wezen: Joodse wezen in Den Haag 1850-1943: een monument (Den Haag 2001)
- J. Meijer, Van Israelitisch oude mannen- en vrouwenhuis tot Joods tehuis voor bejaarden: 1841-1966 (s.l. s.a. (1966)) [Den Haag]
- Als ik wil kan ik duiken... : brieven van Claartje van Aals, verpleegster in de joods psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch, 1940-1943. Samengest. en toegel. door Suzette Wyers (Amsterdam 1995)
- S. Laansma, De Joodse gemeente te Apeldoorn en het Apeldoornsche Bosch (Zutphen 1979)
- Hanneke Oosterhof, Het Apeldoornsche Bosch: Joodse psychiatrische inrichting, 1909-1943 (Apeldoorn 1989)
- R.G. Fuks-Mansfeld, 50 jaar Joodse Invalide (Amsterdam 1961)