Een direct gevolg van de Duitse maatregelen om de Joodse bevolking van de rest van de samenleving te isoleren was dat de Joodse gemeenschap geen gebruik meer kon maken van niet-joodse dienstverlening en leveranciers.
Joodse middenstanders zoals bakkers, kappers, slagers, vishandelaren, kruideniers etc. kregen een bijzondere Sperre, zodat de Joodse bevolking gebruik kon blijven maken van de middenstand. Naarmate het aantal Joodse inwoners van Amsterdam slonk door de deportaties werden deze Sperres opgeheven. Op 27 juli 1942 zond Meijer de Vries, de Algemeen Adviseur van de Joodsche Raad, een circulaire aan alle voorlichtingsbureaus.
De gegevens omtrent alle eigenaars en filiaalhouders van nog openzijnde Joodsche zaken, ook zij, die het bordje 'Joodsch Lokaal' niet hebben of niet hebben aangevraagd, die worden opgeroepen voor tewerkstelling in Duitsland of Nederland en nog niet zijn vrijgesteld, moeten onmiddellijk worden opgegeven aan het bureau van de Alg. Adviseur, Nieuwe Keizersgracht 58, Kamer 301, onder vermelding van naam, voornaam, geboortedatum, branche, adres. Dit geldt mede voor grossiers. Ook de gegevens omtrent het personeel, dat in vasten loondienst was op 13 juni jl. moeten op dezelfde wijze worden gemeld onder overlegging van de noodige bewijsstukken. Erbij moet worden bericht, of iemand eigenaar (of filiaalhouder) dan wel personeel is. Of door opgave vrijstelling zal worden verkregen, is volkomen onzeker; U gelieve dit den belanghebbende uitdrukkelijk mede te delen.
Er werd tot registratie opgeroepen, maar of er daadwerkelijk een Sperre zou worden verleend, was dus volkomen onzeker. Ook dit is weer een voorbeeld van de grote onzekerheid waarin de Joodsche Raad opereerde. In feite is de Joodsch Lokaal Sperre, die is verbonden aan de vergunning om een Joods lokaal uit te baten, een bijzondere Joodsche Raad-Sperre.
Bron: Publicatie "Vermoedelijk op transport", blz 42 en 43 door Raymund Schütz.