Van het lot van dit zeer grote transport (1711 mensen) is vrij veel bekend, o.a. doordat van een bijzonder groot aantal gedeporteerden, mannen zowel als vrouwen, brieven zijn ontvangen, van de mannen voornamelijk uit Jawischowitz, van de vrouwen uit Birkenau. Sommige mannen hebben 2 of 3 malen geschreven.
Ontvangen werden in totaal 68 brieven, nl.:
1e): Van 44 mannen brieven uit Jawischowitz, en wel (het laatst): op 15 Juni 1943 brieven van 12 mannen; op 7 September 1943: 21; op 8 November 1943: 9; op een onbekende datum in 1943: 2.
2e): Van 2 mannen brieven uit Birkenau, en wel het laatst op 8 November 1943, resp. 7 April 1944.
3e): Van 22 vrouwen brieven uit Birkenau, en wel : op 1 December 1942 brieven van 19 vrouwen; op 14 December 1942 brieven van 2 vrouwen; en op een onbekende datum tussen Februari en Mei 1943. een brief van 1 vrouw.
Voorts komen de namen van resp. 29 en 15 mannen voor in de administratie van de "Krankenbau" te Birkenau en het "Kommandobuch" van Golleschau, terwijl van 21 mannen "Fragebogen" zijn gevonden, waaronder die van 6 overlevenden (van de beide andere overlevenden zijn geen ''Fragebogen" aangetroffen). Het beschikbaar zijn van al deze gegevens heeft tot gevolg, dat van een vrij groot aantal der met dit transport gedeporteerden het tijdstip van overlijden individueel kon worden vastgesteld.
Voor de tot de hierboven onderscheiden categorieën behoord hebbende gedeporteerden, voor wie dit niet mogelijk is, gelden afzonderlijke conclusies, toepasselijk op deze categorieën in het algemeen. Deze conclusies zijn geformuleerd in de paragrafen 6 t/m 9 in hoofdstuk III van de publicatie Auschwitz III.
Hier rest dus wederom alleen nog de bepaling van een uiterste overlijdensdatum voor diegenen, omtrent wie individueel in het geheel geen gegevens ter beschikking staan. Wat de vrouwen betreft, zou het feit der 22 briefschrijfsters, wier leeftijden variëren van 16 tot 43 jaar, aanleiding kunnen geven tot de gedachte, dat de gehele groep vrouwen van ongeveer die leeftijd, uitzonderingen daargelaten, voor tewerkstelling is geselecteerd.
Hier tegenover staat echter, dat het dan wel merkwaardig, en, in het kader van het geen in het algemeen over de Auschwitz-transporten bekend is, bepaald onverklaarbaar zou zijn, dat van het bestaan van geen enkele der tot die groep behoord hebbende vrouwen, hetzij uit verklaringen van overlevende vrouwen van andere transporten, hetzij uit de administratie, overigens ooit meer is gebleken.
Hier zijn verschillende veronderstellingen mogelijk, zelfs dat de briefschrijverij louter camouflage is geweest, en dat de vrouwen, die de (mogelijk eerst later verzonden) brieven hebben mogen of moeten schrijven, dadelijk daarna toch zijn vergast, maar ook, dat inderdaad enkele vrouwen zijn tewerkgesteld, zij het voor het verrichten van zo zware arbeid, en onder zulke ongunstige omstandigheden, dat zij spoedig daarna zijn bezweken. Met zekerheid valt hieromtrent niets te bewijzen, vooral niet omdat in de administratie ook geen matricule-nummers van de vrouwen zijn gevonden.
Toch bestaat er in het gehele verband gezien geen voldoende grond de brieflijst zonder meer te negeren en lijkt het aannemelijk er van uit te gaan, dat in elk geval de briefschrijfsters de selectie bij aankomst hebben overleefd. Anderzijds zijn er ook geen aanwijzingen, dat er, behalve de briefschrijfsters, bij die selectie nog andere vrouwen gespaard zijn gebleven. Dit leidt tot de slotsom, dat ook van dit transport slechts kan worden aangenomen, dat alle vrouwen, behoudens zij van wie brieven zijn ontvangen, terstond bij aankomst, dus op of omstreeks 15 October 1942, door vergassing om het leven zijn gebracht.
De mannen van dit transport zijn gematriculeerd in twee nummer-series, resp. lopende van 67804 (B) t/m 67951 (Z) en van 67956 (B) t/m 68152 (Z). Er zijn dus tenminste 148 + 197 = 345 mannen voor tewerkstelling aangewezen. Daar dit cijfer nagenoeg overeenkomt met het totaal aantal mannen in de leeftijdsgroep van 15-50 jaar (344), moet bij de selecties ongeveer deze leeftijdsgrens in acht zijn genomen. Dit wordt trouwens bevestigd door de leeftijden der met name bekende gematriculeerden.
Blijkens verklaringen van overlevenden zijn er van de tewerkgestelden 151 man naar Jawischowitz gezonden. De overigen zijn in Auschwitz en Birkenau gebleven, behoudens de bovenbedoelde met name bekende 15 mannen, die in Golleschau zijn aangetroffen, en 2 eveneens bekende mannen, die in bijzondere functies in een weinig genoemd kamp (Schwientochlowitz) zijn terechtgekomen.
Wie tot de groep Jawischowitz of tot de groep Auschwitz-Birkenau hebben behoord, is alleen in individuele gevallen bekend, zodat geen nominatieve lijsten van beide groepen afzonderlijk kunnen worden opgemaakt. Daar bovendien mannen, die in Jawischowitz ziek werden, zijn teruggebracht naar Auschwitz (Birkenau), hetgeen blijkt doordat sommige van hen in de "Krankenbau" zijn opgenomen, moeten voor de bepaling van een uiterste sterfdatum voor de tot deze groepen behoord hebbende gedeporteerden, beide groepen tezamen in beschouwing worden genomen.
Het blijkt dan, dat van de 123 bekende sterfdata er :
4 liggen in October 1942; 67 in November 1942; 27 in December 1942; 16 in Januari 1943; 5 in Februari 1943; 2 in Maart 1943; 1 in April 1943 en 1 in Augustus 1943.
Deze cijfers tonen aan, dat de grote sterfte ligt voor eind Februari 1943, zodat als meest waarschijnlijke uiterste overlijdensdatum van tewerkgestelden, van wie het tijdstip van overlijden niet individueel kan worden bepaald, moet worden aangenomen: eind Februari 1943 (28 Februari 1943).
Bron: het archief van het Nederlandse Rode Kruis, publicatie Auschwitz III uit October 1953, hoofdstuk III, pagina’s 74-79