Isaac Halberstadt was het zesde kind in het grote gezin van Abraham Halberstadt en Roosje Mof. In 1925 overleed Abraham op eenenvijftigjarige leeftijd. Zijn jongste zoon Victor moest nog dertien worden. Van de negen broers en zusters van Isaac, stierven drie zusjes als baby. Zijn broers Meijer, Hartog en Victor bleven ongetrouwd, waarbij Hartog in 1934 op zevendertigjarige leeftijd overleed. Isaac was met zijn 1 meter 79,5 een lange man van, getuige zijn militieregister, ruim boven de gemiddelde lengte in 1923. Hij werd overigens voorlopig vrijgesteld vanwege broederdienst; zijn oudste broer Meijer werd afgekeurd vanwege ‘oververziendheid’, waarna Hartog, als volgende in lijn, wel moest opkomen.
Isaac Halberstadt leerde voor letterzetter, typograaf, een beroep dat hij al uitoefende toen hij voor de militaire dienst werd gekeurd. In 1932 trouwde hij met Roosje Stouwer en zijn kregen samen twee dochters: Rozalina in 1934 en Rachel in 1937. Isaac was praktisch zijn hele werkzame leven in dienst bij de firma Joachimstahl, waar hij in 1917, gelijk na de lagere school, op dertienjarige leeftijd begon. Drie weken voor de inval van de nazi’s in Nederland, kreeg hij zijn ontslag, omdat er minder werk was. Daarna kon vanaf 6 mei 1940 als typograaf aan de slag bij De Arbeiderspers, maar hier werd hij op 14 september 1940 ontslagen, omdat op last van de door de Rijkscommissaris gevolmachtigde Mr. M.M. Rost van Tonningen, de werkzaamheden van de drukkerij werden beperkt.
Zijn vrouw Roosje was op 1 april 1940 als handwerkster aan de slag gegaan bij firma De Vries en Susan aan de Prins Hendrikkade. En het gezin anticipeerde verder op de verslechterde economische situatie, door in juli 1940 te verhuizen naar de Lepelkruisstraat 15-II, waar ze 3 gulden per week aan onderhuur gingen betalen. Hier woonde Isaacs vier jaar oudere zus Vrouwtje, die met Jozef Fransman was getrouwd. Dit gezin had drie dochters: Roza, Hennie en Annie, en het werd voor een paar maanden een huishouden met vijf jonge meiden. Jozef was marktkoopman in groente en fruit. Deze verhuizing gaf Roosje meer ruimte om aan het werk te gaan, aangezien Vrouwtje zorgtaken op zich kon nemen. Roosje Halberstadt-Mof woonde ook bij hen in.
Omdat Isaac gedwongen werkloos was geraakt, was hij genoodzaakt om op 8 oktober 1940 aan te kloppen bij de gemeente om steun aan te vragen. Het gezin zat in het Rotterdamsch Ziekenfonds en betaalde 44 cent per week voor een begrafenisverzekering bij ‘Schomere Mitswoth Menachem Abelim’. Dit betekent; Zij die rechtvaardigheid liefhebben en treurenden troosten. Isaac was sinds 1920 lid van de Algemene Nederlandsche Typografenbond. Gedurende zijn werkeloosheid had hij recht op 90 dagen kasuitkering, wat neerkwam op zo’n 20 gulden per week, daar waar hij normaal 36 gulden verdiende. Twee dagen na zijn tweede ontslag, schreef hij zich bij de Arbeidsbeurs in voor de vakgroep Typografie.
Roosje werd per 25 januari 1941 ontslagen wegens een tekort aan materiaal. Door het gebrek aan middelen, probeerde het gezin ook gebruik te maken van regelingen in natura. Voor Rachel werd een manteltje aangevraagd en daarnaast schoentjes voor haar en Rozalina. Isaac vroeg om werkschoenen en een werkbroek, omdat hij in de werkverschaffing werd geplaatst. Alleen de aanvraag voor zijn werkschoenen werd gehonoreerd, nadat werd geconstateerd dat zijn schoenen daadwerkelijk waren versleten.
In eerst instantie zou Isaac in Koopmanspolder werkzaam zijn, hij startte echter in kamp De Tegel. Het waren allebei ‘heen en weer’ kampen in West-Friesland, zodat Isaac in de avonden gewoon bij zijn gezin kon zijn. In die periode bleek dat niet alle verdiensten van Roosje correct waren opgegeven en werd bedrogschuld vastgesteld. Het betrof een extra toelage met kerst en uitgekeerd ziekengeld en Isaac meende dit niet op te hoeven geven. De schuld van zo’n 14 gulden werd in de weken daarna met het loon uit de werkverschaffing verrekend. Aangifte bij de politie werd niet gedaan.
Begin april werd de driejarige Rachel opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis. Isaac schreef dat hij de vastgestelde eigen bijdrage van 50 cent per dag niet kon betalen. Op 15 april 1941 is het gezin naar Ruijschstraat 18-II verhuisd en op 26 mei 1941 werd Isaac alsnog in Koopmanspolder geplaatst, waar hij tot 20 oktober 1941 heeft gewerkt. Daarna werd hij in Noord-Brabant, vlak bij de Belgische grens, in werkkamp De Bladel ingezet. In dit kamp werden ook de vrouwen met kinderen in een barak geplaatst. We mogen aannemen dat dit ook voor Isaac en zijn gezin gold. Voor de nazi’s was De Bladel een testkamp ter voorbereiding om de stap te zetten naar volledig Joodse werkkampen. Ondertussen werd de bedrogschuld in november volledig afbetaald. Isaac heeft uiteindelijk zo’n drie maanden in De Bladel gewerkt, waarna het gezin naar Amsterdam terugkeerde. Officieel werd Isaac op 15 februari uit de werkverschaffing ontslagen. In Amsterdam ging hij voor de Joodse Raad bij zijn oude werkgever Joachimstahl aan de slag, die onder andere het Joodsche Weekblad drukte, waarvoor hij letterzetting deed.
Hoelang hij dit werk precies heeft gedaan is niet duidelijk. Op enig moment dook het gezin onder, maar helaas was dit niet voor iedereen levensreddend. Isaac, Roosje en Rozaline werden op 20 juni 1943 in Westerbork ingeschreven, ongetwijfeld na te zijn verraden. Isaac werd in barak 71 geplaatst en Roosje en Rozalina in Barak 65. Ze gingen op 17 juli op transport naar Sobibor. Rachel zat in Amsterdam ondergedoken, samen met Max Lessing, met wie zij ‘oudvader’ David Eleaser Lessing deelde. Ze werden verraden en omdat het niet duidelijk was wie hun ouders waren, werden ze als 'Unbekanntes Kind' in het weeshuis van Westerbork, geplaatst. Dit was Barak 35. Rachel werd daar als dertiende kind onder de naam Nelly Halberstadt ingeschreven. In totaal ging het om zo’n 50 onbekende kinderen. Met het allerlaatste transport uit Westerbork gingen de kinderen naar Bergen-Belsen en later door naar Theresienstadt. Alleen een baby van negen maanden overleefde deze deportatie niet, de overige kinderen keerden als door een wonder naar Nederland terug.
In 1942 werden Isaacs broers Meijer en Victor Halberstadt al naar Auschwitz gedeporteerd. Zij waren alleenstaand. Meijer werd daar tewerkgesteld en leefde tot uiterlijk 31 december 1942. Losman Victor ging mee met het eerste Cosel-transport van 31 augustus 1942 en werd in Cosel uit de trein gehaald om als 'Schmeltjude' dwangarbeid te verrichten. Hij begon in Niederkirch, waarna hij werd overgeplaatst naar Fürstengrube. Daar werd hij, volgens een naoorlogse getuigenis, op 11 maart 1943 door een Nederlandse ‘Kolonnenfüher’ doodgeslagen. Isaacs moeder Roosje Mof werd op 25 mei 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Zij woonde op dat moment bij haar dochter Anna, haar schoonzoon en marktkoopman Abraham Beesemer en hun vijf jaar oude zoontje Karel. Dit gezin ging samen met het gezin Fransman-Halberstadt, een week later naar Sobibor op transport.
Rika, de jongste zus van Isaac, werd al in juli 1942 als allereerste in de familie opgeroepen. Zij kreeg waarschijnlijk een ‘Sperre’ als kleermaakster en daarmee uitstel. Dit had mogelijk ook te maken met het feit dat zij in 1941 was bevallen van haar zoontje Franklin Winston Halberstadt. Over een daad van verzet gesproken. Zijn achternaam verraadt dat de vader niet in beeld was. Maar van uitstel kwam geen afstel. Rika belandde uiteindelijk in mei 1943 in kamp Vught, waarna ze via Westerbork in september naar Auschwitz op transport ging en gelijk na aankomst werd vergast. Haar zoontje had ze toen al in handen van derden gegeven en hij overleefde de Shoah. Samen met Rachel was hij de enige in deze Halberstadt-familie. Op latere leeftijd ging de artistieke Franklin nadrukkelijk op zoek naar zijn herkomst en probeerde hij een foto te krijgen van zijn moeder. Zonder succes zocht hij zijn verdere leven naar naaste familie. Toen hij al ernstig ziek was, kreeg hij pas te horen dat er nog een nichtje van hem leefde. Franklin overleed in 2020 en Rachel in 2021. Ze hebben elkaar nooit ontmoet…